De lichtweken
andré van derveeke
ken aan het feit dat ik eigenlijk in de extra tijd loop,
adem, beweeg. Desondanks neurie ik de eerste regels
van de Revalidatie-blues Waar ik heen moet/daar is
nog niets/ ook zonder hart zal het wel gaan...)
De akker tegenover de dijk gaat er met me van
door. Niets kan veelbelovender zijn dan de groene
waas erboven. Zou het door mijn nieuwe 'gevoelig
heid' komen dat ik zo denk? Ook over het armoedige
gras en de honderden molshopen links van me ben ik
verrukt. Zo moet het voorjaar beginnen. Kaal en daar
overheen bakken vol licht. De dijk buigt in zuidooste
lijke richting. We passeren een plek waar de nok van
een geheimzinnig dak uitsteekt. Ik heb er tijdens
wandelingen al vaak naar gekeken. Er loopt weliswaar
een trapje omhoog en er hangt een brievenbus aan
een paal, maar de bewoners blijven altijd onzichtbaar.
'We lopen tot aan de paarden,' zegt vriend B. 'Gaat
het een beetje?'
'Prima,' antwoord ik, terwijl ik diep ademhaal.
'Ik heb een gsm bij me,' zegt hij om te pesten. 'Als
er met mij wat gebeurt moet jij bellen.'
Ik waardeer zijn grapje. Mijn borstbeen doet dan
wel raar, maar het voorjaar is groots vandaag. In de
verte - ver genoeg weg - ligt mijn woonplaats die in ijl
tempo uitbreidt. Vinex-locaties. Veel variatie, allemaal
'Het licht werkt hard op de akkers', om maar eens een
regel uit eigen werk te citeren. In de voorjaarsmaan
den van dit jaar is dat vaak het geval geweest. Het
licht gaat in de aanval en wij zien alles terug. Ik ook
en dat is op zich al een wonder.
We lopen onderlangs de Paardendijk, bij het
gehucht De G. Er staat een straffe, oostelijke wind,
maar daar hebben we geen last van. De lage binnen
dijk biedt voldoende bescherming. Het tempo ligt niet
hoog, dat heeft met mij te maken. Revalidatiesnelheid.
Ik trek voortdurend aan de voorkant van mijn jas ter
hoogte van mijn borstbeen. De wond onder mijn jas
is nog niet zo lang genezen. Mijn borstspieren moe
ten soepel worden en dat zal eerder een kwestie van
maanden dan van weken zijn. Ik probeer niet te den-
in een keer bedacht achter een bureau en veelvuldig
toegepast waarschijnlijk. Dure panden in de schaduw
van flatgebouwen die hoger zijn uitgevallen dan oor
spronkelijk de bedoeling was. Wij hebben daar niets
mee te maken in onze overgave aan het polderlicht.
Als er een god bestaat zal hij wel op de zon zitten.
We naderen de paarden. Ik bewonder de roodbrui
ne ruige vacht van het eerste dier, een merrie. Ze
draagt één witte sok. Paardenrookvlees heb ik nooit
willen eten, ook al was het bij de Hema in de aanbie-
42 Zeeuws Tiidschrift 2003/4-5