ding. En ik snap volkomen dat jonge meisjes op zo'n dier vallen. Veel mooier dan een jongen of een man. B. steekt zijn hand uit en ik houd de mijne in mijn jaszak. Een tweede merrie loopt als een mannequin op vier benen naar ons toe, steekt haar hoofd over de afrastering en plukt wat gras weg. Als we ons omdraaien merken we niets meer van de wind. Ik kijk op mijn horloge. We lopen al 19 minuten. In totaal zal de wandeling zo'n veertig minuten duren. Al pratende laat ik de gebeurtenissen van de afgelopen maanden even met rust. Het vanzelfsprekende moet ik terug zien te vinden. Mooie therapeutische gedachte, stel ik vast. Het is nog maar een half jaar geleden dat ik niet ver van deze plek S. tegen het lijf liep. Herseninfarct, grote uitval, wist ik. Het gesprek verliep uitermate moeizaam. Hij was te voet, ik op de fiets. Moest ik met hem mee lopen? Ik deed het niet. Na een tijdje maakte ik een einde aan mijn monoloog, sprong op de fiets en ging er met een mateloos gevoel van opluchting vandoor. 'Houd die hond bij je,' roep ik naar het meisje dat bij het dier hoort. Verontwaardigd over mijn agressie ve toon lokt ze het beest naar zich toe. 'Hij is nog jong,' zegt ze. 'Of je nu door een oude of een jonge hond gebe ten wordt, wat maakt dat uit,' bestrijd ik haar logica. 'Houd je een beetje rustig,' zegt mijn vrouw. Ze heeft gelijk, ik moet me niet opwinden, maar wat een ellende als je niet meer mag kankeren als je daar zin in hebt. We naderen het verpleeghuis Ter Schorre. Het aantal invalidewagens neemt sterk toe. In het zieken huis in A. ben ik ook verschillende keren in zo'n kar vervoerd. Dat komt ervan als je regelmatig de verkeer de grappen maakt, heb ik mezelf voorgehouden. Een scheefgetrokken gestalte in een rolstoel meen ik te herkennen van een gezamenlijke taxirit. Hij was toen met een begeleidster die hem instrueerde bij het instappen: achterwerk intrekken etc. Het deed me geen genoegen dat ik er minder ellendig aan toe was. Vijf dagen later. Het licht zorgt voor een zwaar ver zilverde Schelde. Het is de eerste echt warme dag van het jaar. Mijn jas en mijn vest hangen open en ik merk dat mijn borstbeen daar voordeel bij heeft. Wandelaars genoeg, ook om drie uur in de middag. Mijn vrouw loopt iets voor me uit. Ik voel geen angst en geen ver lies. Ik spel daarentegen de naam van een container schip en voel me prettig gewoon. Ook als er een hond op ons af stormt, een Duitse herder. Een steek van doodgewone angst. Dat is weer eens wat anders. Tenslotte zat ik samen met hem in één wagen en niet zonder reden. Ik vertel A. over de jongen. 'Hij is het niet,' concludeer ik. Het verzorgingshuis met de blauwe, vakantie-ach- tige zonneschermen moet verdwijnen naar een min der aangename buurt. Op deze plek kan meer ver diend worden met luxe hoogbouw. 'Hoe lang lopen we?' vraagt A. 'Twintig.' 'Nog een stukje erbij?' 43 Zeeuws Tijdschrift 2003/4-5

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2003 | | pagina 45