Ik aarzel even, maar constateer dan dat ik geen
last heb van benauwdheid.
We lopen verder, om de sluis van de afwatering
heen, richting wijk O.
Ik vermijd het aangezicht van twee gele hijskranen
op een langgerekte bouwplaats en concentreer me op
de drie achtereenvolgende bochten in de dijk die pas
santen een mild en oneindig perspectief voorschote
len.
De verbetenheid van een paar rijnaken -rivier-
keffers zijn het- en de stugge kracht van een contai
nerschip tasten het beeld van een lome rivier niet aan.
Er hangt iets gelukzaligs in de lucht. Als ik erover
nadenk begint dat besef te schrijnen. Niet doen dus.
Op de terugweg passeren we een paar banken
waarop mensen onderuit hangen, zwijgen, roken. Als
je ze zou isoleren in een kamer in dezelfde houding
zou je denken dat ze doodongelukkig zijn, maar dat
zijn ze juist niet. Ze genieten van deze eerste dag en
van het niet moeten.
Vandaag de laatste lichtdag. Alle weervoorspellers
hebben dat met stereotiepe handgebaren onderstreept.
Ik ben alleen thuis en bel mijn broer R. Tot mijn
opluchting stelt hij zelf voor om te gaan wandelen.
'Waarheen?' vraagt hij even later als ik de deur open.
'Fortenroute?'
We rijden richting Z. over de tweebaansweg. Een
stukje voor het dorp slaan we links af, passeren een
kreekje en het huis met de naam Waterhuis. We slaan
nog een keer links af en nu zijn we op het land. De
weg is niet langer verhard. Er is niemand te zien
maar de slootkant smeult. De branderige lucht dringt
de auto binnen. We rijden nog een stukje verder en
daar waar niets brandt parkeert R. zijn wagen
'Je moet maar zeggen tot hoever,' merkt hij op als
we buiten staan. In de verbluffende stilte knik ik en
trek dan mijn loodzware semi-bergschoenen aan.
We starten bij een onzichtbaar fort (St. Joseph) en
al gauw is de sfeer als vanouds: lopen en praten. Aan
het einde van het pad slaan we af naar het volgende
fort, St. Jacob. Hier ligt een opvallende verhoging
omgeven door aarden wallen met wandelpaden en
een gracht. In plaats van soldaten staan nu jonge
boompjes in het gelid. Toeristen en belangstellenden
kunnen bij verschillende voorlichtingsborden terecht.
'Een paar eeuwen geleden is hier flink gevochten.
Van al het gebrul en getier en gedonder is niets meer
over,' meen ik hardop te moeten vaststellen. We slaan
het schelpenpad in dat over een dijk voert. Schelpen
uit Cadzand of omgeving want vergeven van de haai-
entanden. Het valt niet mee om niet omlaag te kijken.
Mijn borstbeen maakt echter duidelijk dat ik een der
gelijke houding beter kan vermijden. Bovendien is het
uitzicht geweldig. Authentiek landschap, nooit door
ruilverkaveling verknoeid: weilanden met bochten,
watergangen en natuurlijk verval, drinkputten, ruige
begroeiing, hoogteverschillen. Een reiger steekt over
en strijkt weer neer, wordt van groot en indrukwek
kend weer smal en spits naast een sloot. Verschillende
ganzensoorten hebben een wei verdeeld. Twee
Nijlganzen zonderen zich af. Ik sla aan het tellen en
trek tegelijkertijd mijn schurende jas ter hoogte van
mijn borstbeen een stukje vooruit.
Een wandeling bovenop de dijk -goed dat ik mijn
bergschoenen aan heb- is iets bijzonders. De wereld
ligt aan onze voeten. Even later doemt rechts van ons
een soort terp op, een heuveltje in een bewerkte akker.
Hier lag ooit het fort St. Livinus. We bevinden ons
duidelijk binnen de Spaans-roomse invloedssfeer.
We bereiken het voorlopige einde van de linie, een
onderbreking van de dijk. Links ligt een kreek met
negen roerloze apostelen aan de westkant.
Knotwilgen. Op een stoeltje zit een Belgische visser
met drie lijnen. We steken de weg over en gaan het
tweede stuk van de dijk op.
'Je moet maar zeggen...'
'Tot het einde van de dijk.'
Ik besluit het erop te wagen. Net als de schapen
die voor mijn voeten lopen.
Het pad ligt vol keutels. Misschien is het te ver
denk ik en probeer voor de zoveelste keer na te gaan
hoe ik me voel. Niet slecht, alleen mijn rug en mijn
ribben doen een beetje raar. Toch overweeg ik om
terug te gaan, maar dat leidt niet tot een beslissing.
Werktuiglijk loop ik door. Als ik het benauwd krijg,
dwing ik mezelf tot bevrijdende buikademhaling.
Daarna heb ik weer oog voor de grote leegte van de
akkers.
Daar doemt het silhouet al op van de enige boer
derij in deze buurt. Zoals altijd donker en een beetje
dreigend, gelegen op een soort schiereilandje (Fort St.
Nicolaas). Ik kijk op mijn horloge: 39 minuten. Twee
keer 39: 78. Een record, juich ik in stilte. En vervol
gens buk ik, niet om iets op te rapen maar om de pijn
in mijn rug te verlichten.
44 Zeeuws Tijdschrift 2003/4-5