oppassen dat de geesten van oude vrouwtjes die er
zich in verdronken hadden je niet besprongen. De uit
gestrekte bossen in de omgeving van ons dorp vorm
den een natuurlijk grens die we niet dikwijls oversta
ken. We hielden ons vooral zelf bezig. We wisten wel
dat er een voetbalclub en T.C. Smash waren, maar
daar kon je pas rond je negende lid van worden. De
St. Norbertushorde van de welpen - opgericht kort na
de Tweede Wereldoorlog - vormde de enige officiële
uitlaatklep voor jongens en voor de meisjes was er
een kaboutergroep.
Mijn herinneringen aan die welpentijd waren
uiterst vaag geworden. Zo vond ik geen enkele foto
van mezelf als welp, maar mijn moeder wist feilloos
mijn uniform uit een doos op zolder te toveren. Het
bestaat uit een groene trui waarop alle insignes zijn
aangebracht, een bruine korte corduroy broek met
leren riem en een gesp met het logo van de scouting,
een rood-zwarte das, de groene flossen die met een
elastiek aan de lange kousen bevestigd werden en
natuurlijk de pet met daarop het welpeninsigne: de
wolf. Dat was het enige. Gelukkig bleken mijn vroegere
leidsters heel wat meer materiaal te hebben dan ze
aanvankelijk dachten. Zo zag ik mezelf voor het eerst
op een foto in de welpengroep. Het meest ontroerd was
ik bij het zien van de totempaal waarop de gefiguur
zaagde Heilige Franciscus (die de taal van de dieren
sprak) geflankeerd door een wolf staat. Wij zouden die
tot op de laatste welp verdedigd hebben. In het door
onze Akela zelf geïllustreerde cursusmateriaal van de
leidsteropleiding, wordt de onderliggende ideologie van
Mijn neefje lan Groenen in mijn kostuum. Hij is 7 en gaat
niet bij de welpen in Deurne. Foto: R. Perdaen.
de welpenbeweging uit de doeken gedaan. Natuurlijk
komt daarin de founding father van de in 1910 opge
richte Scouting R.S.S. baron Baden-Powell aan bod.
Hij zag de verkennerij als een wereldbroederschap
waarin fatsoen, respect, vertrouwen en liefde hoog in
het vaandel stonden geschreven (over normen en
waarden gesproken). Anno 2003 heeft de beweging
25 miljoen leden wereldwijd. De Nederlandse tak telt
er 100.000. Die maakt trouwens weer een opleving
door na de ernstige dip waarin zij in de jaren zeventig
van de vorige eeuw terecht was gekomen. Dat de orga
nisatie met zijn tijd meegaat bleek wel toen tijdens de
wereldjamboree in Thailand begin dit jaar, tegen de
achtergrond van de risico's van Hl V-besmetting, aan
de welpjes condooms waren gegeven. Dit zou veertig
jaar geleden ondenkbaar zijn geweest.
De welp volgt de oude wolf
In de leidsterscursus staan de voornaamste karakteris
tieken van jongens in de leeftijdsgroep van 7 tot n jaar.
Zij vinden het gezin al veel te klein en zoeken contact
met leeftijdgenootjes; ze zijn nieuwsgierig en avon
tuurlijk aangelegd. Ze leven nog sterk in een fantasie
wereld waar ze in de loop van hun welpentijd uitgroeien.
Bijbel voor de welpen is The Jungle Book (1894) van R.
Kipling. Hoofdfiguur uit het boek is de oerwelp Mowgli,
het kind dat door de wolven wordt opgevoed en even
als St. Franciscus met alle dieren kon spreken. Om te
overleven moest hij zich onderwerpen aan de natuur
wet van de jungle. Hierdoor gesterkt keert hij op zijn
elfde naar de mensenwereld terug. Het Jungleboek
speelt zich af in de wouden van centraal India en zon
der dat we het zelf wisten, leerden we onze eerste
Hindi woorden zoals Akela (alleen), Bagheera (pan
ter), Baloo (beer) en Chil (wouw). Al de beesten in Het
Jungleboek hadden karaktereigenschappen. Zo hoorde
saamhorigheid bij wolven, snelheid bij de panter en
kracht bij de beer. De nobele dieren van het woud
negeerden de karakterloze apen die hoog in de bomen
de meest dolzinnige capriolen uitvoerden. Zij leefden
in een soort tussenwereld en hoorden nergens bij.
Hetzelfde gold voor dorpsaapjes maar wij konden nog
gered worden want in de welpen werden we gepro
grammeerd om aan de zwaartekracht gewend te raken
en ons door de natuur te stalen.
Welp werd je niet zomaar. Eerst liep je in de kle
ding van alledag mee en hoorde nog niet echt bij de
groep. Pas nadat Akela je er rijp voor vond, werd je in
46 Zeeuws Tijdschrift 2003/4-5