[afb. 20utpan.jpg] Zoutzieden in een pan, uit:
Johan van Beverwijck, 'Schat der gesondheyt'
(1651). Afbeelding uit het besproken boek.
zeezout uit Bretagne, Frankrijk en Portugal)'; de zout-
raffmaderij werd volgens Dekker de enige economi
sche bedrijvigheid waardoor Goes boven het plaatse
lijk belang uitsteeg.
Als de meeste andere historici is bij Dekker de
oudste winning van zout uit de lokaal gewonnen 'zei'
(zouthoudende 'darink' of veen) onomstreden. Het
buiten- en binnendijkse 'darinkdelven' vormde uitein
delijk een groot gevaar voor de Zeeuwse waterstaat en
werd sinds de late Middeleeuwen verschillende malen
verboden, maar leverde voorheen de grondstof voor de
zoutproductie, getuige onder andere de 'zeiken' die
hier en daar nog voortleven als straatnamen, zoals in
Vlissingen. Zeiken waren de terreinen waar men de
as, het afvalproduct van deze nijverheid, deponeerde.
Vanuit andere disciplines klinkt tegenwoordig
gesputter over de traditionele zienswijze op de oudste
zoutwinning, die het verhitten van as van darink ver
mengd met zeewater inhield. Jaren geleden liet Joop
van den Berg van de Archeologische Werkgemeenschap
Nederland (AWN), afdeling Zeeland, al experimenten
dienaangaande uitvoeren met behulp van de laborato-
riumschool te Goes, met voor de aloude theorie een
nogal negatief resultaat. Tegenwoordig interesseert ook
de provinciaal archeoloog Robert van Dierendonck
zich voor de (on)mogelijkheden en procédés van de
zoutwinning in de Romeinse tijd en Middeleeuwen.
Hij zegt desgevraagd: 'Het komt erop neer dat het ver
branden van veen geen zout maar soda oplevert. En
dat is echt niet goed voor een mens.' In het AWN-tijd-
schrift Westerheem is eveneens een discussie over zei-
zout gaande. Een m3 zeewater levert na indamping 35
kg zout op, een m3 sterk verzilt veen hoogstens 24,5
kg, zo lezen we. De kwaliteit van het product uit een
zoutpan (zeezout) is echter altijd goed, terwijl het zel-
neringszout wegens gebrekkige scheidingsmethoden
altijd te veel asresten (koolstof/klei) bevat. Th. C. Nakken
schrijft in een recent nummer: 'Geen zoutpan, fout
zout man'. Het wordt langzamerhand tijd voor een
nieuwe publicatie over de middeleeuwse zeinering,
waarin de uitkomsten van de geschiedschrijving de
degens kruisen met die van de experimentele archeo
logie.
C. Dekkers Een schamele landstede doet de oude
glorie van De Koperen Tuin als uitgever van belangrij
ke zelandica weer (even?) herleven. In de pers is nogal
de nadruk gelegd op het feit dat Dekker ook de specia
le band die tussen Jacoba van Beieren (1401-1436) en
Goes zou bestaan naar het rijk der fabelen verwijst.
Maar ach, dat het hier sagenstof betreft wisten we
toch al? Dat maakte die verhalen over Jacoba's moer
beiboom op het slot Ostende en haar kundige hand
van boogschieten nu juist zo aardig. Haar mythische
betrekking tot de boog houdt nog altijd stand. Jacoba's
toekomstige vierde - echtgenoot Frank van
Borsselen werd in 1426, toen hij nog haar vijand was,
immers verwond door een pijl van haar troepen. En
tijdens hun latere echtverbintenis bloeide echte liefde,
is gemeld. Dwingender symboliek van de liefdespijl
moet in het Zeeuwse nog worden geboekstaafd.
54 Zeeuws Tijdschrift 2003/4-5