woont. Veel Vlamingen beweren met luider stemme dat Vlaanderen zijn taal zo voorbeeldig verdedigt en dat de Nederlanders de boel maar laten verslonzen. De o zo bourgondische Vlaamse taalminnaren zijn dan wel te beroerd om de schatkist van hun o zo geliefde taal te kopen, terwijl de zuinige Hollanders massaal wel hun portefeuille tevoorschijn trekken. Maar dat geheel terzijde. Waarom bewaar ik als relikwieën oude uitgaven van Van Dale? Ik heb geen talent voor bibliofilie en een fetisjist ben ik al helemaal niet. Bovendien heb ik Willem Frederik Hermans' notitie van 18 mei 1974 gelezen in Boze brieven van Bijkaart. Hij schrijft: Wat de Bijbel is voor dominees, dat is de Grote Van Dale voor de overige zeurkousen.' En: 'Ik weet niet wat ik afschuwelijker vind: het feit dat er niets beters bestaat of de omstandigheid dat Van Dale zo populair is en de meeste Nederlandstaligen er zo tevreden over zijn. Toch zou een uitgever die schatrijk wil worden geen beter project ter hand kunnen nemen dan een nieuw woordenboek.' Ik beschouw Willem Frederik Hermans als een der allergrootste schrijvers van ons taalgebied en ver daarbuiten. Bovendien heb ik hem, toen hij in Brussel woonde, leren kennen als een uiterst geestig, hoffelijk, bescheiden en beminnelijk man. Ik wil dus geen kwaad woord horen over Hermans. Hij heeft zelf geschreven Ik heb altijd gelijk en wie ben ik dat ik hem zou durven tegen te spreken. Alleen al uit achting voor Willem Frederik Hermans dus zou ik de Grote Van Dale ver van mij af moeten slingeren. Maar elk deel weegt bijna twee kilo en ik wil mijn huisgenoten geen onherstelbaar lichamelijk letsel toebrengen. Afgezien daarvan heb ik nog andere redenen om het werk bij de hand te houden, in oude en nieuwe edities, ja, vooral in oude. Om dat duidelijk te maken, dien ik eerst iets te vertellen over Johan Hendrik van Dale zelf. Het is geen toeval dat een man die in Sluis geboren werd juist dit woordenboek gemaakt heeft. Het woorden boek dat bruikbaar is voor alle Nederlandstaligen, van Voeren tot Roodeschool, kon niet door een geleerde uit Leiden, Utrecht of Amsterdam worden opgesteld. Zij proefden niet in hun mondholte hoe een groot deel van de mensen praatte in de zuidelijke Nederlanden. Ik twijfel er niet aan dat Van Dale het West-Vlaams sprak dat je hoort tussen Brugge, Knokke, Cadzand en Sluis. Waren zijn ouders in Eeklo of Meulebeke blij ven wonen, hij was er nooit in geslaagd uit zijn dialect weg te kruipen, tenzij misschien om aan een Franse dictionnaire te beginnen, wat me onwaarschijnlijk lijkt, alleen al omdat een beschaafd mens die nooit zou kopen, stel je voor, le Vandale. Maar niet alleen keerden zijn ouders en hij terug naar Sluis, hij werd daar ook een schoolmeester in de degelijke protestantse traditie. De kinderen die hij leerde lezen en schrijven spraken zijn West-Vlaams. In de hervormde kerk echter hoorden meester en leer lingen het prachtige Nederlands van de Statenbijbel in lezing, in preek en in psalmen. Desnoods had een roomse Hollander Van Dales werk kunnen verrichten, maar het is niet gebeurd. Een protestant uit het uiter ste, alleruiterste zuiden schreef het woordenboek voor ons allen, een Vlaming in Nederland, een Nederlander in Vlaanderen, een grensgeval. Alleen iemand als Van Dale was in staat de onder ste taallaag echt te waarderen en te beminnen, het was ook de zijne, én tegelijkertijd te weten wat de beperkingen van die taallaag zijn. Alleen iemand als Van Dale kon dat monument voor de eenheid van de Nederlandse taal oprichten. Het opgepoetste borst beeld van deze bovenmeester die alleen in Nederland denkbaar was, op een plein in deze Nederlandse stad, richt de blik naar het zuiden, naar de grens tussen Nederland en België, naar de barst tussen Noord en Zuid, naar de taalgenoten achter die grens. Want dat zijn we, taalgenoten. We delen niet één land. en het is beter dat we dat maar zo houden, maar we delen wel één taal. Dit wil niet zeggen dat we geen verschillen kunnen waarnemen. Er zijn verschillen tussen Amsterdams en Gronings taalgebruik, tussen Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Beveland, tussen Tilburg en Turnhout, tussen Brugge en Antwerpen, zelfs wanneer de mensen uit al die gebieden Standaardnederlands spreken. Leve de regionale diversiteit en laat in godsnaam honderden dialecten bloeien. De Zwitserse auteur Max Frisch was een warm voorstander van die Spannung zwischen Mundart und Schriftsprache. Hij wist waarover hij het 14 Zeeuws Tijdschrift 2004/1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2004 | | pagina 18