een nieuw soort Vlaamse zelfingenomenheid. Voor die
zelfingenomenheid bestaat zelfs een formule: Wat we
zelf doen, doen we beter. De domheid van die woor
den is nog dikker dan de dikke Van Dale.
Ik denk dat de dikke Van Dale kan helpen tegen
domheid, tegen bekrompenheid, tegen eigenwaan.
Natuurlijk, ik schrijfboeken en, zoals een goede meubel
maker een maniak is van kantbeitels, vermetgutsen,
zoetschaven en schrobzagen, dat zijn allemaal woor
den die je in Van Dale vindt, ben ik een maniak van
eponiemenwoordenboeken, synoniemenwoordenboe
ken, rijmwoordenboeken, bargoense woordenboeken
en nog veel meer. Het is een ongevaarlijke afwijking
die gewoonlijk gerangschikt wordt onder de milde
neurosen. Ik kan noch mag noch wil wensen dat mijn
nietsvermoedende medeburgers gebukt zouden gaan
onder mijn psychisch lijden.
Wat ik wél kan en mag en wil wensen is dat mijn
medeburgers Van Dale raadplegen. Ze moeten dat
niét doen zoals vele tienduizenden Vlamingen het
dagelijks doen, om vervolgens te kunnen zeggen, aha,
zie je wel, mazout en eraan houden en zich aan iets
verwachten, dat staat er allemaal in, dus we hoeven
onze hersens niet langer te pijnigen en dus, als u me
deze typisch Vlaamse uitdrukking toestaat, en avant la
musique. En we glimmen van eigengereidheid omdat
we nu eens lekker niet hoeven te schrijven wat die
stomme Hollanders goed vinden, terwijl we gemaks
halve vergeten dat we onze eigen taal kapot aan het
scheuren zijn, dit wil zeggen dat we die taal reddeloos
verzwakken en op lange termijn doemen tot onder
gang. Een taal van zes miljoen sprekers is nu eenmaal
minder weerbaar dan een taal van tweeëntwintig mil
joen sprekers. Tevens leggen we een weerzinwekkend
gebrek aan luciditeit aan de dag. We zeggen dan wel
dat we zelfbewuste Vlamingen zijn, maar tegelijk
verraden we onze hoogst eigen, hoogst respectabele
geschiedenis, ik bedoel de democratische en vredelie
vende geschiedenis van de Vlaamse emancipatie.
Nee, ik wil dat mijn medeburgers die Van Dale raad
plegen zodoende hun eigen beperkingen en mogelijk
heden onder ogen krijgen en, het klinkt ouderwets
maar ik zeg het toch, daaruit lering trekken. Ook die
wens wordt door tienduizenden vervuld, ook dagelijks,
gelukkig maar.
Twee opmerkingen daarbij. Die medeburgers zullen
meer dan eens Van Dales nieuwste editie met een zucht
van teleurstelling opzij leggen. De geslachten, geachte
redactie, waar zijn de geslachten! Uw regel is, zie blz.
XVIII van de Toelichting op het gebruik, dat bij de de-
woorden het woordgeslacht dat expliciet mannelijk of
vrouwelijk is wordt vermeld, behalve bij zelfstandige
naamwoorden die volgens de Woordenlijst uit 1953 al
konden worden opgevat als zowel vrouwelijk als man
nelijk. In 2003 weigert de Nederlandse standaardtaal
bij ons nog altijd die beschikking van de Woordenlijst
uit 1953 te volgen. Wél zegt menig Vlaming zonder een
krimp te geven - zoals menig Nederlander trouwens,
op dat punt kunnen we een convergerende beweging
waarnemen - de vakbond en haar leden of de regering
en zijn beslissingen, maar anderzijds blijft toch het
woordgeslacht in sterke mate, zeg maar in héél sterke
mate, behouden. En wat stelt de brave Vlaamse gebrui
ker vast als hij Van Dale ter hand neemt? Stoel krijgt
een geslacht, maar tafel niet. Deur is geslachtsloos en
ook klink heeft geen sekse, maar vloer en muur heb
ben er wel een. Appel wel, peer niet. Anders gezegd,
alleen de mannelijke woorden hebben een geslacht.
Peer, klink, deur, tafel zijn in mijn oren en in de oren
van honderdduizenden Vlamingen absoluut vrouwelijk,
niet te verbouwen, niet te opereren, vrouwelijk tot in
de dood. Op dat punt reikt de invloed van de dialecten
veel verder dan die Van Dale. Echter, in leenwoorden
als sporozoïet of ariditeit, die je in de gewesttaai tever
geefs zult zoeken, wordt het geslacht wél vermeld.
Van Dale discrimineert dus twee keer: één, de dage
lijkse woorden, twee, de vrouwelijke woorden.
Maar zelfs voor zoiets fundamenteels als het genus
wijkt ieder dialect weieens af van de algemene taal,
verrassend weinig, maar toch. Bekende voorbeelden
in het mij vertrouwde Brabants zijn: het school, het
hand, het bijl, de(n) boek, de(n) bos. Er zijn er nog
meer. Ook ik, die hele dagen met mijn neus in de
woordenboeken zit, moet af en toe toch nog eens con
troleren of mijn instinct me niet bedriegt. En daar laat
Van Dale, dertiende editie, me dus lelijk in de steek.
Nog lelijker laat Van Dale de gewone gebruiker in de
steek. Want ik kan dan nog ijlings naar het Woordenboek
der Nederlandsche Taal grijpen, ik kan enkele oudere
edities raadplegen, daarom heb ik ze ook bewaard, maar
16 Zeeuws Tijdschrift 2004/1-2