Terug naar Middelburg Carolijn Visser Door een striemende Zeeuwse storm was ik van school naar huis gefietst. Het was al bijna donker. Mijn moe der was met een verbeten gezicht groenten aan het snijden in de keuken. 'Waar is vader?' vroeg ik, door de deur de woonkamer rondkijkend. 'Je vader...' snikte mijn moeder en barstte in tranen uit. Wat was er gebeurd? Was hem een ongeluk overkomen? Had hij ons voorgoed verlaten? 'Je vader is hasj gaan roken met zijn leerlingen,' bracht mijn moeder met moeite uit. Mijn oudste broer die op de bank de Aloha zat te lezen, wierp mij een samenzweerderige blik toe. 'In Amsterdam rookt iedereen hasj,' wist hij. Gerustgesteld ging ik de donkere tuin in om mijn schildpad te zoeken. Het was plotseling koud gewor den, ik wilde hem binnenhalen zodat hij boven in een kartonnen doos aan zijn winterslaap kon beginnen. Met spanning wachtten we na het eten af op wat er komen ging. We hoorden een deux-chevaux moeizaam de hoek om komen. Glurend door de luxaflex zag ik verschillende jongens met grote baarden en lang haar uitstappen. En toen, tot mijn grote opluchting, ook mijn vader. Zijn leerlingen lieten hem alleen naar de voordeur lopen waar mijn moeder stond te wachten. Ze besnuffelde hem. 'Als je maar niet ook nog gedron ken hebt,' zei ze ongerust. 'Alleen thee,' bezwoer mijn vader. Giechelend ging hij in zijn stoel zitten. We namen hem aandachtig op. Het allermerk waardigste vond ik dat hij geen honger had, want mijn vader kon 's avonds altijd heel wat verorberen. Maar zelfs het heerlijke koteletje dat mijn moeder voor hem bewaard had, weerde hij af. En hij ging, ook geheel tegen zijn gewoonte in, vroeg naar bed. 36 Zeeuws Tijdschrift 2004/1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2004 | | pagina 40