Al in het laatmiddeleeuwse Kaerelslied was er sprake
van het 'Zeeusche knive'. Dit is volgens Pieter Brouwer
zo ongeveer de vroegst geschreven bron waarin van
grote boerenwerkmessen melding wordt gemaakt. De
heften daarvan waren vermoedelijk onbesneden. De
oudste gedateerde en bewaard gebleven besneden hef
ten stammen uit 1783 en 1793. Het oudste heft van dit
duo heeft geen bekroning, het jongste draagt als
bekroning een leeuwtje of hondje. Omstreeks 1850
was er volgens Brouwer in de figuurtjes van de bekro
ning een langzame overgang naar een stel paarden
dat uit de 'bagge'(voermand) eet. Het typisch Zeeuwse
'paeremes' was geboren. Het snijden van palmhouten
'paeremessen' beleefde meteen ook een hoogtepunt in
de periode 1850-1900.
Een ander typerend element is het 'zieltje' onder
de bekroning; dit is het balletje dat overblijft bij het
uitsnijden van een kooitje met spijlen in het heft. 'Je
moet het mes bij je oor houden en er mee rammelen,'
noteerde recensent Cees Maas. 'Dan hoor je de ziel.
Dan hoor je wat de Zeeuwse snijders al ongeveer twee
eeuwen lang als hun meesterteken beschouwen. Maar
in al hun Zeeuwse nederigheid nooit hebben geopen
baard.' Beginnende snijders die er niet in slaagden
een kooitje met achterlating van een balletje te fabri
ceren konden er wel mee ophouden.
Iedere boerenzoon die vijftien jaar werd mocht zo'n
mes dragen. In de zijnaad van beide broekspijpen in
het boerenkostuum was een lange smalle zak genaaid,
speciaal voor het wegbergen van het mes met leren
schede. Het mooie paeremes ging doorgaans in de
zondagse broek.
'Ouwe snieërs'
Met de heropleving van debelangstelling voor volks
cultuur beleefde ook het Zeeuwse 'snikkerwerk' in
de achterliggende decennia een kleine renaissance.
Snijders beoefenden deze voormalige vorm van platte
landscultuur als neofolldore, uit liefde voor het hand
werk en het artistieke aspect. Ze leerden zich het vak
moeizaam en geduldig aan, en dat was meestal hun
enige band met de traditionele Zeeuwse boerensamen
leving.
Auteur Pieter Brouwer, in 1919 in Oost-Souburg
geboren, werd ook zo'n snijder uit roeping. Vanaf
1969 begon hij 'schoorvoetend' met het snijden,
nadat zijn interesse was gewekt door een publicatie
van het Nederlands Openluchtmuseum uit i960. De
auteur daarvan, Hil Bottema, had een Walcherse
grootvader die ooit had 'gesneden', vertelt Brouwer.
'Vandaar die interesse van mevrouw Bottema. Zelf
had ik als kind ook wel gehoord over de paeremessen.
Mijn vader kwam vaak bij een oom die wagenmaker
was. In z'n werkplaats kwamen nog boeren met mooi
gesneden messen. M'n vader vertelde dat toen ik een
kind was, en toen is bij mij misschien wel de kiem
gelegd.'
Hil Bottema deed behoorlijk wat voorwerk, weet
Pieter Brouwer. 'Ze schreef voor haar onderzoek in
i960 alle Zeeuwse burgemeesters aan met de vraag
of er nog snijders in hun gemeente actief waren.
Vervolgens bezocht ze die allemaal. Toen ik in '69 zelf
begon te snijden heb ik al die snijders van Bottema
ook bezocht. De ene snijder noemde dan weer een
ander, zodat ik bij een groot aantal langs kon gaan.'
Die bezoeken resulteerden in een aantal aardige
miniportretjes in Brouwers boek, óók van snijders van
vóór Brouwers tijd - veel snijders deden immers hun
kennis op van hun vader. Behalve het bezoeken en
uitvragen van 'ouwe snieërs' organiseerde Pieter
Brouwer tentoonstellingen over het paeremes en ver
wante vormen van snikkerwerk, zowel in als buiten
Zeeland. Die exposities leverden ook weer inspireren
de contacten op. Verder verrichtte hij onderzoek aan
antieke Zeeuwse mesheften in het depot van het
Openluchtmuseum in Arnhem. 'Daar kreeg ik toe
stemming voor toen ik al gepensioneerd was,' zegt
hij. Tic heb daar een rapport van gemaakt, dat ook
weer bouwstof leverde voor m'n boek. Een eerste
manuscript had ik trouwens al aan het eind van de
jaren tachtig klaar.'
Als instrumentmaker heeft Brouwer vooral inte
resse voor de technische kant van het snijden: 'Die
zijde heeft wel heel erg mijn belangstelling, ja. Ik ben
puur een technicus, dat kun je rustig zeggen. Die
ouwe snijders waren trouwens ook mensen met een
aparte technische knobbel. Ze hadden geen opleiding,
maar ze zagen het. Je moet bovendien wel iets kun
nen tekenen vóór je kan gaan snijden. Daar kom je
niet onderuit, al is het nog zo naïef.'
In zijn boek besteedt Pieter Brouwer toch ook veel
aandacht aan de cultuurhistorische en volkskundige
context van het snijden. Ook de typen versieringen komen
uitgebreid aan bod. 'Je moet je op allebei de terreinen
ingraven,' vindt hij, 'zowel de techniek als de cultuur.
Kijk maar eens in m'n boekenkast. Allemaal historie,
51 Zeeuws Tijdschrift 2004/1-2