en ging zitten op een manier die weinig goeds voor
spelde. Vlug gaf ik iemand een beurt om van de her
rie af te zijn. Dat werkte even, maar daarna liep de
zaak al snel weer uit de hand. Hoeveel decibel kon ik
toestaan, vroeg ik me af. Wat waren ze gewend? Als
invaller wist ik niets. Ik kende de rekenmethode niet,
wist niet wat de groepsregels waren, kende deze kinde
ren nauwelijks. Ik moest het hebben van mijn overtui
gingskracht. Veel praten, dacht ik, lui ze plat, dondert
niet waarover. Elke kans om aan het woord te blijven
greep ilc aan en gaandeweg was er zelfs sprake van
enige respons. Ik spoorde hen aan grafieken bij te
houden van alledaagse handelingen.
'Noteer hoe laat je naar bed gaat, hoe vaak je de wc
bezoekt, hoeveel boterhammen je eet. Als je op voetbal
zit: geef het aantal doelpunten weer dat je scoort of kijk
naar je favoriete club. Doe iets met de voetbal-uitslagen.'
'Ik zit op honkbal,' zei een van de jongens en de
andere leerlingen lachten hard en lang.
Na een uur stopte ik met de les. De kinderen hadden
niet meer dan twee sommen gemaakt, maar het begrip
37 Zeeuws Tiidschrift 2004/3-4