Een kwartier later stapte een verzorgde, jonge vrouw het lokaal binnen. 'U bent de leraar van Jurgen?' 'In elk geval deze middag.' 'U weet het waarschijnlijk niet, maar op donderdag moet Jurgen om vier uur naar het RIAGG.' Ik maakte een handgebaar. 'Neemt u hem maar mee, dan kan hij zijn strafwerk thuis afmaken.' Jurgen vertrok met superieure oogopslag, nadat hij zijn blaadje snel in een van zijn zakken had gefrom meld. De moeder zwaaide verontschuldigend. 'Nu mag ik zeker ook weg?' vroeg Serge. Hij keek me aan alsof we al jaren samen louche zaakjes opknapten. 'Werk maar door,' zei ik. 'Je hebt al korting gehad, wat zijn nou 100 regels?' Ik ruimde het bureau op en tien minuten later was hij klaar. 'Wat wil je later worden?' vroeg ik onverwacht. 'Zijderupskweker,' antwoordde hij zonder met zijn ogen te knipperen. Het antwoord stelde me gerust, die jongen zou zich nooit laten verrassen. Hij verdween en ook ik zocht mijn spullen bij elkaar. Buiten zag ik nog net hoe Serge op een aftandse mountainbike wegfietste. Op het moment dat ik me bukte en mijn fietssleutel in het slot stak, hoorde ik vlakbij het jankende remmen van een auto. Ik keek op naar het stuk weg dat vanaf het schoolplein zichtbaar was, maar zag niks bijzonders. Met de fiets aan de hand haastte ik me naar de oversteekplaats. Een paar meter voorbij het zebrapad zat Serge op de stoeprand. Zijn fiets lag in de goot. De roze gloed was uit zijn gezicht verdwenen. 'Heb je je pijn gedaan?' vroeg ik. 'Ik geloof het niet, het was mijn eigen schuld,' zei hij schaapachtig. 'Ik fietste in een keer de weg over, dat doe ik altijd.' 'Stommeling, wil je dood? Straks kunnen wij de rommel opruimen,' mopperde ik, terwijl ik op zijn dikke rug klopte. 'Sta eens op. Is die auto niet gestopt?' Hij kwam traag overeind, veegde zijn broek af en bekeek zijn fiets. 'Die vent was gek, hij reed gewoon door. Nou, mijn fiets is mooi naar de klote.' Het voorwiel was inder daad in een hoek van bijna negentig graden dubbel gebogen. 'Ik laat hem hier staan,' zei hij. 'Breng hem even naar school, zet hem maar in de gang. Als je wilt kun je met mij meerijden, maar dan moet je wel mijn tas dragen.' Even later reed ik met kreunende fiets naar huis. Bij het tweede kruispunt dat we passeerden, scheidden zich onze wegen. Toen Serge mij mijn tas overhandig de, leek hij even te aarzelen. 'Vindt u het nou leuk op school?' vroeg hij. 'Soms,' antwoordde ik, geheel bezijden de waar heid. 'Ik vind er geen zak aan,' zei hij ernstig. 'Als ik mijn hele leven naar school moest zou ik zelfmoord plegen.' Ik wist niet wat ik moest antwoorden. 'Pas goed op onderweg,' stootte ik uit en fietste gewichtloos weg. EPILOOG Natuurlijk liep het slecht met me af. Slechter dan ik had durven vrezen. Ik werd niet over spannen of gek, maar mijn hart rebelleerde, hield het voor gezien. Ik stapte op een dag in Middelburg uit een trein en kreeg een formidabele stoot in mijn rug. Tegelijkertijd schoot mijn linkerarm vol lompen en oude metalen. Ik ben er geweest, dacht ik met een vreemde, ijskoude verwarring. Ik voelde me zo van de wereld afgesneden dat ik geen enkele voorbijganger durfde aan te spreken. Een kreet om hulp zou boven dien een erkenning geweest zijn van de ernst van mijn toestand. Nee, ik liep gewoon verder omdat ik gewend was nooit op te geven, altijd door te gaan, onder wat voor omstandigheden ook. Je niet laten ken nen, was immers het adagium van mijn jeugd, het spook van de jaren vijftig dat nog altijd mijn zolder bewoonde. Vijf dagen later kwam ik bij bewustzijn in een Antwerps Academisch Ziekenhuis. Ik kon me niet bewegen, mijn handen lagen vastgebonden. Toen het tot me doordrong hoe erg ik eraan toe was, was mijn eerste gedachte: je hoeft in elk geval niet meer voor de klas... Ik had echter buiten de gezondheidspolitie gere kend. Over mijn strijd tegen de papieren tijgers van de bureaucratie wil ik het hier echter niet hebben. Het verhaal 'Gewichtloos' stond eerder - met uitzondering van de epiloog - in Hollands Maandblad 2002, 2 en in Ballustrada 2003, 3. 40 Zeeuws Tiidschrift 2004/3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2004 | | pagina 42