De kakofonie van de ongrijpbaarheid
In H. van Boxtel vond Loek Grootjans een medezoeker,
een filosofisch onderlegd man die zijn klassieken kent,
schrijft en naar zijn zeggen 'kwasten heeft'. Filosoof
van het Papegaaienmuseum bovendien. Hij liet de
schilderkunst aan de papegaaien over. Tien jaar lang
rubriceerde en analyseerde hij hun veren en maakte
met de pigmenten monochromen. Een jaar of wat
geleden kwamen hun werelden bij elkaar. Hun onaf
gebroken gesprekken van dagen en nachten achtereen
leverden inzichten en vragen op. In de veelheid aan
beelden om ons heen staat het monochroom voor een
televisie die uitstaat. Maar wat gebeurt er als je die tv
aanzet? Waarom laat je nog beelden zien? Terwijl de
filosoof bezig is met begrip van de beeldende kunst, is
de kunstenaar dom. Kunst is prachtig, maar overbodig.
Marcel Duchamp is zo'n voorbeeld. Zijn verdienste
blijft beperkt tot het uitbreiden van artistieke middelen.
Joseph Beuys is een vermaard kunstenaar maar
zijn filosofie slaat nergens op. Weinig kunstenaars
zijn virtuozen in het jongleren met beelden. Marcel
Broodthaers is een uitzondering, zijn poëzie is ongeëve
naard. Yves Kleins actie om kubieke meters lucht voor
bladgoud te verkopen dat hij vervolgens in de Seine
gooide om te zien hoe mooi het naar beneden dwar
relde, dat is pas een voorbeeld van Grote Kunst. Om
het juk af te werpen die dit soort bespiegelingen over
duidelijk aan het licht brengt, was het zaak de schil
derkunst af te zweren.
The Final Remains of a Contemporary
Monochrome Painter
Met zijn gebruikelijke encyclopedische nauwgezetheid
vulde Loek Grootjans zevenentwintig petrischaaltjes
met resten van zijn bestaan als schilder. Samen met
Van Boxtel komt hij ertoe een driedelig pak te maken
Voor en na de monochromie. Performance 2003. H. van Boxtel
Loek Grootjans bij Galerie van den Berge Goes. Foto Ingrid
Cornelissen.
Rechterpagina. H. van Boxtel Loek Grootjans, Final Remains,
2003/2004. Omslag van het gelijknamig boek; 20 petri
schaaltjes doorsnede 6 cm. Foto Reinout van den Bergh.
28 Zeeuws Tijdschrift 2004/5