paradijs beland. Op het instituut werkten meer dan
honderd meisjes en vrouwen en een tiental mannen.
Ik huurde een kamer in een eeuwenoud pand en
algauw kwamen leidsters, onderwijzeressen en sta
giaires me opzoeken om te zien of ik niet vereen
zaamde.
Als ik na een bezoek weer op krachten was gekomen,
wandelde ik naar de Maas. Ik deed niks liever dan naar
het water staren, wat een beetje vreemd was voor een
jonge vent uit een eerlijk arbeidersmilieu. Om mijn
hang naar mystiek dwars te zitten, besloot ik voorlo
pers, grondleggers en profeten van het Marxisme te
bestuderen: Hegel, Marx, Lenin, Stalin, Mao.
Toen ik naar mijn gevoel lang genoeg aan het
arbeidsproces had deelgenomen - twee jaar en tien
maanden - nam ik ontslag. Ik was inmiddels
getrouwd met een verre geliefde. Zodra we de kans
kregen verhuisden we naar Nijmegen. In deze tijd
doorkruiste ik regelmatig het hele land op zoek naar
een graal of een ander voorwerp dat zielsvoldoening
gaf. Uiteindelijk kwam ik terecht bij een kleine partij
van beroepsrevolutionairen in mijn nieuwe woon
plaats. Het goede leven was voorbij. Er moest nu echt
gewerkt worden. Althans, dat zei Koos van Zomeren
met een bekakte stem. En Jan Marijnissen herhaalde
de uitspraak en kwam met cijfers.
Op aandringen van mijn vrouw werd ik vrijwilliger
in een buurthuis voor misdeelde kinderen. De kinde
ren waren erg ruig en mishandelden studentenvrij-
willigers. Omdat ik de enige was die terugsloeg, kreeg
ik een baantje als clubhuisleider aangeboden. Na drie
jaar van waanzinnig gezwoeg voor partij en buurt
besloot ik samen met mijn vrouw te vluchten.
Een van mijn broers had een huis in een Zeeuws
dorp gekocht. Het was een raar gehucht, een soort
versteende lintworm. Arbeidershuisjes langs een dijk,
overgoten met een sausje van zuidelijk licht. Met
socialisme had mijn enthousiasme voor die omgeving
weinig te maken. Eerder met natuurromantiek, met
een restant aan hippe filosofie: je terugtrekken op het
platteland en denken dat alle moeilijkheden voorbij
zijn. De dijkhuisjes waren spotgoedkoop. Gelukkig
had ik nog niet al mijn geld aan de armen geschonken.
Voor 25.000 gulden kocht ik het huisje van Hans en
Grietje (Camiel en Bertha).
Drong de volledige reikwijdte van die beslissing op
dat moment tot me door? Ik keerde terug naar het
Zeeland dat ik afgezworen had. Had ik geen last van
hangende pootjes?
Een vriend reed drie keer met zijn Volkswagenbusje
op en neer en weg waren we uit Nijmegen. Weg
waren de profetische heuvels van Groesbeek, de kre
ken van de Ooypolder. Weg was ook de Waal met zijn
aken en duwboten. Weg was het stadsgewoel, het
gevoel dat er overal en altijd iets te doen was. Vanuit
het raam van onze nieuwe woonkamer was het uit
zicht behoorlijk beperkt voor een landelijke omgeving.
We keken tegen een stutmuur aan die de dijk voor
ons huis overeind hield. Het deurgat aan de voorkant
van het huis was zo laag dat ik alleen bukkend kon
passeren. (Welkom in Huize Buk.)
Het was een solide huisje, maar er was geen douche
of keuken. Naast de achterdeur bevond zich achter
een luik een authentieke waterput. Om de vijftien
seconden hoorde ik hoe ergens in de diepte een
waterdruppel de stilte benadrukte. In een schuur
waren tientallen stukken gereedschap blijven hangen.
Gereedschap dat ik niet kende. Tweetanders, reusach
tige houten spatels, Spaanse hakkers. Misschien moest
ik op zoek naar vuistbijlen.
Na drie dagen veranderde het weer. De laaiende
zon verdween uit het zicht. Aan het eind van de laat-
32 Zeeuws Tijdschrift 2004/5