ste zonnige dag hing er een doordringende rioollucht
in het hele huis. Laaghangende grauwe wolken zou
den vervolgens een maand lang voor regen zorgen.
Plenzen, gorgelen, hameren. In de stad hoorde je dat
niet. In een huis in de stad had je een zolder waar je
nooit kwam, maar hier sliep je onder de pannen.
De bestrating van de dijk voor het huis was opge
broken. Vanwege de bouwvakvakantie lag het werk
stil. De weg veranderde in een zanderig moeras. In
huis werd het zo kil dat we trui over trui over trui aan
trokken. Af en toe scharrelde er in de tuin bij de
buren een schim op klompen voorbij. Het was een
oude man die waarschijnlijk geen toilet gewend was,
want hij kwam steeds naar buiten om tegen de zijge
vel van zijn schuur te pissen.
Ik had weinig te doen en vroeg me voortdurend af
hoe ik op deze plek terecht was gekomen. Het liefst
was ik op mijn knieën terug naar Nijmegen gekropen,
225 kilometer lang. Ze mochten me onderweg schop
pen en slaan, zolang ik maar vooruitkwam. Ik bleef
echter waar ik was en leerde tot mijn stomme verba
zing opnieuw over water lopen.
33 Zeeuws Tijdschrift 2004/5