Wat is hier aan de hand, klonk een stem naast
mijn bed. Ondanks mijn paranoïde geest schaamde ik
me voor de verpleger.
Overdag was ik een modelpatiënt. Ik klaagde niet
en deed mijn best om vertrouwd te raken met mijn
omgeving.
Je lijkt op mijn schoonzus, was het eerste wat ik
tegen mijn vaste verpleegster zei. Ze was een kordate
vrouw van een jaar of veertig. Zodra we een paar
woorden gewisseld hadden, begreep ik dat ze belang
rijk voor me kon worden. Ze vertelde waar ze woonde,
wat haar hobby's waren, hoe ze in het leven stond.
Ons belangrijkste punt van contact was de taal die we
allebei spraken en die desondanks voor ons beiden zo
verschillend was.
Plooi uw been eens, gebood ze.
Een eenvoudige opdracht en toch brak ik mijn her
sens over de juiste betekenis. Was plooien iets anders
dan buigen?
Het was een genot om aan taal te denken en niet
aan ziekte of dood. Om te muggenziften over woor
den en uitdrukkingen. Hoe was het mogelijk dat uit
gerekend ik een taaifreak als verpleegster trof.
En dan was er nog de man van het voetendoekje.
Keer op keer hield hij me voor dat ik moest vechten.
Je hebt toch een vrouw en een zoon, zei hij. Nou dan,
je mag het niet opgeven. Als je weer beter bent gaan
we samen een pint pakken hier in Antwerpen.
Graag, antwoordde ik. Op dat ogenblik was ik
ervan overtuigd dat het zou gebeuren.
De enige die mijn aanwezigheid verfoeide was de
werkster. Zonder gêne schold ze op de Hollanders die
'onze bedden' inpikten en meer vuiligheid veroorzaak
ten dan de Belgen. Dat laatste klopte in mijn geval.
Moet je horen, ik ben hier niet aan komen lopen,
bracht ik desondanks verontwaardigd tegen haar in.
Ik ben omgevallen, in een ziekenwagen gesmeten en
hier afgeleverd. Wat had ik moeten doen?
Op een vrijdagochtend kondigde mijn taalengel
een lang weekendverlof aan. Ook mijn favoriete
verpleger zag ik niet meer. Ik lag inmiddels negen
dagen op de Intensive Care en zonder mijn bescher
mers was het gedaan met mijn weerstand. Twee
jonge meiden verschenen aan mijn bed. Ze waren
invalkrachten, vertelden ze. Argwanend sloeg ilc hun
verrichtingen gade. Intussen vertelde ik in tamelijk
onverschillige bewoordingen wat me overkomen
was. Ze moesten om mijn verhaal lachen en een van
de twee, een gezet meisje met een prettig brutaal
19 Zeeuws Tijdschrift 2006/1-2