L. Guicciardini al in 1567. Hij vermeldt overigens ook
dat het de gewoonte was om monumenten te behan
delen met olie. Verder onderzoek op de gebruikte
steen zou over het laatste eventueel uitsluitsel kunnen
geven.
In het thans onderzochte beeld is zichtbaar dat
het oppervlak van de gebeeldhouwde steen bestaat uit
een hardere schil van een paar millimeter, waarachter
zich op een aantal punten verzwakte zones bevin
den die sterk verzand zijn, met andere woorden de
cohesie van de natuursteen is daar sterk verminderd.
Hierdoor is de steen zeer fragiel geworden en kan
het zeer fijn gebeeldhouwde oppervlak bij aanraking
verkruimelen. Het oppervlak vertoont al een aantal
geërodeerde zones waar sprake is van een lacune aan
Vijf van de acht beelden van de beeldhouwer Michiel Ywijnsz.
Vanaf links: Hendrik van Borssele (1409-1474), janna van
Halewijn ("j"i478)Adolf van Bourgondië (1489-1540),
Charlotte van Bourbon Montpensier ("j"i478) en Wolfert van
Borssele (1430-1486). Fotografie: Oswald Pauwels.
het oppervlak. De hardere buitenste schil en dus de
gebeeldhouwde informatie is daar weg.
Restauratiegeschiedenis
De beelden hebben een restauratiegeschiedenis achter
de rug, die ook zichtbaar is aan de sculpturen zelf. Ze
zijn al in 1588 gerestaureerd, na beschadigingen opge
lopen tijdens de oorlog. Hans van Halewijn, antijck-
snijder, [wordt betaald] over dat hij de beelden van de
heeren ende vrouwen deser stede staende voor het stathuijs
verzien ende gerepareert heeft. Eenighe van hooftfden,
handen ende voeten werden verzien die in 't beginsel deser
oirloghe duer moetwillichheijt van de soldaeten ajfgescho-
ten waren.
In die tijd zijn onderdelen van de sculpturen
opnieuw uit steen gehakt. In het onderzochte beeld
van Wolfert van Borssele is aan het hoofd een hori
zontale naad zichtbaar waar een ander stuk steen
begint, wellicht een toenmalige restauratie. Het is
mogelijk dat door middel van slijpplaatjes verschil
len in steengebruik ontdekt worden en dat op deze
manier zeer oude restauraties onderscheiden kunnen
worden.
Uit de verschillen die men kan constateren in
prenten uit 1696 en 1753 waarop de beelden van
Veere zijn te zien, is mogelijk op te maken dat er in
de eerste helft van de achttiende eeuw ook enkele
ingrepen zijn gepleegd aan de beelden.
Een schetsblad met fragmenten van de stadhuis-
beelden van de hand van Cornelis Springer uit 1857
geeft een aantal beschadigingen aan de sculpturen
weer. In de schets waarin het beeld van Adolf van
Bourgondië herkend lean worden, zijn beide han
den en zelfs een deel van de rechter onderarm niet
meer aanwezig. Ook pastoor van der Horst klaagt
in 1864 publiekelijk over de verminkte beelden der
45 Zeeuws Tijdschrift 2006/1-2