Verschillende situaties
De Rotterdamse situatie is anders dan die in
Vlissingen en Antwerpen omdat het Waalhavengebied
als geheel een grote bijdrage levert aan de economie
van de stad en moet dat in de komende decennia blij
ven doen. Verlaten en leeg is dit gebied dus allerminst
en om de bedrijvigheid niet te laten verslappen dient
terdege rekening gehouden te worden met de wensen
en beperkingen van veel bedrijven. In feite is deze
conditie de motor van alle toekomstige ontwikkelin
gen. In Vlissingen en Antwerpen gaat het om door de
havenbedrijven verlaten terreinen.
In Rotterdam zal het proces zich voor het totale
oppervlak over een periode van dertig jaar uitstrek
ken. Antwerpen doet het in de helft van de tijd, terwijl
Vlissingen er minstens twintig jaar over zal doen.
Dit doet de vraag rijzen in hoeverre er een dringende
behoefte is aan de bedoelde transformaties. Als het
vooral gaat om het vinden van nieuwe woningbouwlo
caties zou twintig jaar wel eens te lang kunnen blijken
te zijn. Daniels denkt daar anders over: 'Steden als
Rotterdam en Antwerpen hebben een zware tijd ach
ter de rug. De financieel draagkrachtige bovenlaag is
de stad ontvlucht naar de suburbane groene gebieden,
waardoor havensteden steeds meer aan kwaliteit en
voorzieningen hebben ingeboet. Als wij in de steden
genoeg te bieden hebben, komt een gedeelte van die
bovenlaag beslist terug. Daarom zijn stedelijke trans
formaties een must om de stad leefbaar en aantrek
kelijk te maken. Dat mag wel wat tijd kosten omdat
we weten dat er sprake is van een krimpende bevol
king, een trend die met de vergrijzing alleen maar zal
toenemen. Het is dus efficiënter en verstandiger het
bestaande gebouwde gebied te valoriseren dan de ran
den van de stad nog verder uit te breiden.'
Daarmee is De Knegt het van harte eens. 'De stad
staat onder druk. De bewoners vragen meer voor
zieningen en milieuorganisaties en buurgemeenten
zetten zich in voor het behoud van de polders die de
stad omringen. En als er dan ruimte in de stad zelf
is, waarom zou je dan de blik naar buiten blijven
richten?' Het samengaan van stad en haven wordt
door beiden omschreven als een na te streven ideaal.
Vertrekkende bedrijven doen de rest en als ze niet
weggaan willen ze de gelegenheid hebben flexibel in
te spelen op de dynamiek van de globalisering anders
verliest de Rotterdamse haven invloed, omzet en klan
ten. De bijdrage van het gebied aan de economie van
Rotterdam en de Randstad is zo groot dat we die niet
op het spel kunnen zetten', stelt De Knegt.
Noodzaak van tastbare verbeelding
Antwerpen richt zich met name op de bouw van
appartementen en kantoren en wil het water nauwer
bij de stad betrekken, flaneerboulevards aanleggen,
jachthavens voorzien van nieuwe ruimte, de recrea
tiekwaliteit opvoeren en de culturele voorzieningen
versterken. Daniëls: 'Het doel is tenslotte het bestaand
stedelijk kerngebied te vergroten en aantrekkelijk te
maken voor (jonge) bewoners. Dit streven spoort met
het idee van de compacte stad waarin verdichting cen
traal staat. De ontwikkeling van Vinex-locaties bouwt
voort op de suburbanisatietrend van de jaren zestig en
zeventig die weinig vernieuwend is.' Wat Daniëls pro
beert is het negatieve beeld van de stad in een positief
om te buigen waarbij een belangrijke rol is weggelegd
voor het ontwerp. Eerst komt het stedenbouwkundig
ontwerp (het masterplan). Daarna volgt de architecto
nische invulling, waarvoor veelal beroemde architec
ten worden gekozen. Daniëls: 'Bij transformaties heb
ben de bevolking, bestuurders en projectontwikkelaars
een tastbare verbeelding nodig om zelf iets te kunnen
vinden van deze verandering en erover mee te pra
ten. In het begin zijn ze nogal sceptisch. Hoe kan er
op zo'n plek een nieuwe kwaliteit gemaakt worden?
Ontwerpen en plannen als denkproces om draagvlak
te creëren en daarmee een verbetering van de situatie
te krijgen zijn dus noodzakelijk.'
De Knegt legt meer de nadruk op samenwerking
met andere instituten en commerciële partners. Over
beroemde architecten zegt ze dat die soms onvermij
delijk zijn, terwijl juist door die keus het aanbod aan
frisse, nieuwe ideeën mogelijk geblokkeerd wordt. Zij
doet dan ook pogingen in contact te komen met aan
stormende architectenbureaus die concrete bijdragen
kunnen leveren. Deelname van bedrijven is voor haar
onontkoombaar, doch slechts in die gevallen waarin
voor die bedrijven de productie van een concreet pro
duct op de eerste plaats staat.
De Knegt wijkt daarmee doelbewust af van de
31 Zeeuws Tijdschrift 2006/3-4