De Kungsholm (22.000 brt) ging varen voor de
Zweden-Amerika Lijn, maar had een dual purpose: zij
was gebouwd voor zowel het transatlantisch vervoer
tussen Göteborg en New York als voor het cruisen
in tropische wateren gedurende de wintermaanden.
De maritieme wereld had niets dan lof voor het pro
duct van de Vlissingse werf: 'Een echt internationaal
schip, gebouwd op een Hollandse werf, met Duits
staal, aangedreven door Deense motoren en uitgerust
met Amerikaanse airco'. In 1965 droeg de Zweden-
Amerika Lijn het schip over aan de Norddeutsche
Lloyd, die de Kungsholm herdoopte tot Europa. In
1981 ging zij over naar de Costa-rederij in Genua,
nog altijd een grote naam in de cruisevaart. Het schip
kreeg nu de naam Columbus C. In juli 1984 voer het
schip in Cadiz over een havenpier, sloeg lek en zakte
naar de havenbodem. Het Hollandse bedrijf Smit-Tak
moest eraan te pas komen om het wrak te lichten.
Het betekende het einde voor 'werfnummer 273' van
De Schelde, een schip waarvan een fraai model nog
terecht het haventje sierde van het in 1954 geopende
Miniatuur Walcheren. Het einde van de Kungsholm
was even ontnuchterend als dat van de Achille Lauro,
de voormalige Willem Ruys. Ook dit op De Schelde
gebouwde schip ging na een bewogen levensloop (in
'985 gekaapt door Palestijnse terroristen in 1985) in
Italiaanse handen door ongeluk ten onder.
Maritiem bedrijf domineerde de samenleving
Remmelt Daalder en Elisabeth Spits (red.), Schepen
van de Gouden Eeuw. Zutphen: Walburg Pers i.s.m.
Ver. Nederlandsch Historisch Scheepvaartmuseum
en Stichting Nederlands Scheepvaartmuseum
Amsterdam, 2005. ISBN 9057303736, 19,95.
Joke E. Korteweg, Kaperbloed en koopmansgeest.
'Legale zeeroof' door de eeuwen heen. Amsterdam:
Uitgeverij Balans, 2006. ISBN 9050187463, 25.
Jan Parmentier (red.), Uitgevaren voor de Kamer
Zeeland. Zutphen: Walburg Pers, 2006. ISBN
9057304090, c 24,95.
Scheepsarchitectuur en scheepsdecoratie: je wordt
er op de omslag van Schepen van de Gouden Eeuw
meteen mee geconfronteerd. De oorlog tegen Spanje
was nog in volle gang, toen in Zeeland - al vóór 1600
- een tijdperk van grote bloei begon, voor de hele
Republiek der Verenigde Nederlanden overbekend als
de Gouden Eeuw: een periode die sterk is meebepaald
door de ligging van ons land aan de monding van
grote Europese rivieren en de Noordzeekust. Water en
het maritieme bedrijf domineerden de samenleving.
'In geen land ter wereld waren meer schepen dan in
Nederland,' lezen we op de achterflap van Schepen van
de Gouden Eeuw. 'De meest indrukwekkende waren
de oorlogsbodems die slag leverden met Spanjaarden
en Engelsen, en de retourschepen van de VOC.'
Maar er voer veel meer onder de vlag der Republiek.
'Fluitschepen, pinassen en allerlei kustvaarders trans
porteerden goederen door heel Europa. Kooplieden
charterden beurtvaarders of samoreuzen voor verder
transport landinwaarts. Trekschuiten boden betrouw
baar vervoer van passagiers en post, staatsiejachten
waren beschikbaar voor de overheid. Buizen, pinken
en waterschepen leverden vis voor de bevolking van
Nederland en het verre achterland. En wie rijk was
geworden met handel in haring of specerijen had een
speeljacht aan om te recreëren op het water.'
In het aantrekkelijke Schepen van de Gouden Eeuw
passeren volgens de samenstellers de belangrijk
ste veertien scheepstypen van de Gouden Eeuw de
revue. Twee kanttekeningen zijn hier te plaatsen.
Ten eerste wordt - omwille van de publieksvriende
lijkheid? - een mix gepresenteerd van typen (zoals
de fluit en de haringbuis) en categorieën (zoals het
beurtschip en het oorlogsschip); ten tweede is dit uit
de museumcollectie en in fullcolour geïllustreerde,
vlotgeschreven boek nogal hollandocentrisch, het
geen gezien de instellingen die aan de uitgave parti
cipeerden, de Vereeniging Nederlandsch Historisch
Scheepvaart Museum en de Stichting Nederlands
Scheepvaartmuseum Amsterdam, geen verwonde
ring wekt maar dat misschien wél zou moeten. Een
Zeeuws platbodemtype als de hoogaars (de naam is al
bekend uit de zestiende eeuw) wordt bijvoorbeeld niet
genoemd, wél de hoeker, eens aan Zierikzeese kaden
zo'n vertrouwde verschijning. Ook de in Zeeland
welbekende haringbuis, waarvan we al afbeeldingen
tegenkomen op Anthonius van den Wijngaerdes
Panorama van Walcheren uit omstreeks 1550, komt
volop aan bod - maar deze twee laatstgenoemde
typen wellicht vooral omdat het sterk 'bovenregionale'
scheepstypen waren. Dat aspect geldt uiteraard ook
voor de vermelding van Michiel de Ruyter, waarlijk
48 Zeeuws Tijdschrift 2006/3-4