fortabele gemakzucht; geluk ligt bij hem niet een twee drie voor het oprapen en moet worden gezocht in onver wachte lofzangen op tederheid, elegantie, harmonie, balans. De architectuur die deze klanken tot leven wekt, is zijns inziens bij machte een esthetische revolutie tot stand te brengen die ons net zolang zal heugen als een Iktinos, Vitmvius of Palladio. De Botton vestigt zijn hoop op zachte maar persistente krachten. Wabi, luidt daarom zijn parool. Wabi - een Japanse term voor een onna speurlijke maar onmiskenbare schoonheid die ons als een gelukzalige bliksem treft. Er zit ontegenzeggelijk veel architectuur in De Bottons boek, maar uiteindelijk gaat het hem niet om bouwkunst maar om levenskunst. De Bottons architecten moeten mensen vooral succesvol leren bedachtzaam te laveren tussen allerlei tegenstellingen - oud en nieuw, manifest en latent, luxe en eenvoud, vrouwelijk en mannelijk, en zo verder. Of al die archi tecten van deze boodschap zijn gediend, lijkt me zeer de vraag. De Bottons bedoelingen zijn niettemin duidelijk. Tegenstellingen verrijken de mens, en geluk kig is degene die daarvan weet heeft en als een soort eigentijdse zenboeddhist met de dingen kan omgaan. In dit opzicht zou de haiku een heel wat betere aan leiding voor dit boek zijn geweest dan de architectuur, maar architecten die zich net als veel andere mensen om hun geluk bekommeren zullen ongetwijfeld bij De Botton wel wat van hun gading vinden. Ik heb me meer dan eens gestoord aan de houding van een nostalgische intellectuele flaneur die het bestaat ook in tijden van globalisering en migratie nog schaamte loos door te flirten met de verbleekte idealen van de romantiek. En toch heeft De Bottons boek daarmee voor mij niet compleet afgedaan. Dat zit zo. In de loop van twintigste eeuw heeft de vormgeving een krachtig stempel op onze cultuur gedrukt: ons leven wordt voor een groot deel door ontwerpers en technici gemaakt. De universele kunstmatigheid verleent de westerse cultuur een fascinerend aanzien. Nooit, zo beloven de vormgevers ons, nooit waren wij onze natuurlijke tekortkomingen beter de baas dan nu. Hun producten zijn onuitputtelijke batterijen van geluk; zij ogen als de uitkomst van lang gekoesterde wensdromen. Ooit was die potende toebedacht aan de kunst. In kunst zou ons banale bestaan naar een onaardse schoonheid neigen. Nog tot ver in de negentiende eeuw ontleende heel wat kunst haar bestaansrecht aan het feit dat zij de mensheid schoonheid schonk. Schoonheid bood exi stentiële rust; hier konden mensen zich laven aan een geluk dat hun prozaïsche leefwereld in zacht glanzende tonen zou zetten. Maar schoonheid is allang niet meer aan kunst voorbehouden. De vormgegeven cultuur kan alles mooi maken. Schoonheid is zo universeel, dat architectuur, reclame, mode en design ons steeds nadrukkelijker moeten inprenten dat het leven inder daad even esthetisch is als het oogverblindende maat pak, een glimmende cover, een smetteloze cabriolet, een rimpelloze huid of een spiegelende gevelwand. De exclusieve mogelijkheid de werkelijkheid als iets moois te ervaren is de kunst inmiddels onherroepelijk kwijt geraakt aan de vormgeving. Wat nu? Kunnen we nog wel vasthouden aan de idee van puur geluk? De Botton suggereert terecht dat geluk zich op de meest uiteenlopende plekken kan aandienen. Maar het had wat mij betreft reso luter gekund. Veel resoluter. De werkzaamheid van het geluk bestaat namelijk voor een belangrijk deel bij de gratie van een productief wantrouwen ten aan zien van allerlei dominante visies en stolt soms in architectuur die zich inderdaad onderscheidt van de vergezichten die de bouwwereld ons doorgaans voor houdt. Op zulke uitgelezen momenten levert de archi tectuur haar eigen bijdrage aan de wereld. Zij maakt de toeschouwer op een bijzondere manier voor haar aanwezigheid ontvankelijk. Zij roept het vermogen in ons wakker om te worden aangedaan door ervaringen die niet op voorhand waren ingecalculeerd maar die ondanks alles als onvermoede gaven kunnen worden aanvaard. Zo blijft het mogelijk dat er op spaarzame momenten een breuk met heersende visies tot stand komt en het volgzame kijken plaatsmaakt voor een alerte bedachtzaamheid op iets anders, iets eigenzin nigs dat zich niet zonder meer in onze zelfgenoeg zame leefwereld laat inburgeren. (Jan van Heemst) Energie en een beetje weemoed bij Eisenga Douwe Eisenga: cd Rose Road - City Lines, Zeflr Records, ZEF 9606, 20. De Middelburgse componist Douwe Eisenga heeft nooit geheimzinnig gedaan over de plek waar hij de mosterd vandaan haalt. In het muzieknummer van het Zeeuws Tijdschrift (ZT 55 (2005) 1-2) bijvoorbeeld gaf hij halverwege vorig jaar uiting aan zijn voorkeur 52 Zeeuws Tijdschrift 2006/3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2006 | | pagina 54