Blauw geruite kiel Wim Hofman Jaren geleden is in Vlissingen de oude Rooms Katho lieke Parochiale Jongensschool afgebroken. Ik mocht er een kijkje nemen en beklom de stoffige houten trap, liep door de gangen met de metalen jashaakjes en keek naar de splinterige planken vloeren van de klassen. Als herinnering kreeg ik een inktpotje en een zangboekje mee. Zowel het inktpotje als het zang boekje heb ik nog. Eenheid in den volkszang heet het boekje, de derde vermeerderde druk, uitgegeven door Noordhoff in 1918. De kaft ligt eraf, het papier is ver geeld en er zitten ezelsoren aan. Ik ging voor het eerst naar die school in de warme nazomer van 1947 en kwam in de eerste klas terecht bij Juffrouw Van Beers. Ze had een mooie taak: in haar klas zaten 45 jongetjes. We zaten met drieën in de bankjes van gietijzer en hout. Omdat ik toch al kon lezen en rekenen en ook alle gebeden, inclusief De oefening van berouw, en de Twaalf artikelen van het geloof zonder omhaal kon opzeggen, mocht ik achter aan zitten. Naast mij, op de houten vloer lagen stapels boekjes, die ik allemaal mocht lezen of zelfsturend mocht doornemen. Zo waren er rekenboekjes waarin muntstukken stonden afgedrukt, het tweeëneenhalf muntstuk, de stuiver, de halve cent, waar je ook toen maar weinig snoep voor kon kopen. Boeiender vond ik de leesboeken, soms nog in oude spelling. Ons vroolijk volkje, Wim en de maan, Ot en Sien. En ik las over Wim en de maan en over een jongen die kok wilde worden en daarom veel at en over een kip die een krom takje aanzag voor een worm en over een meisje met lokken die rode wangen had en de tering kreeg en een mooi zacht einde had. Ik keek ook naar de plaatjes die erin stonden: een hok met een hond, een maan met een lachend gezicht, kin deren met klompjes en schortjes. Klompen had ik zelf, en schortjes kende ik ook, die droeg ik zelf als kind. Ik had er twee gedragen. Ze waren door mijn moeder op haar Singer trapnaaimachine gemaakt. Het ene schortje was met oranje-witte blokjes. Zij had voor oranje gekozen, omdat het toen oorlog was. Het tweede schortje was van katoen met een blauw ruitje. Mijn moeder hield van blauw. Het was de kleur van de Heilige Maagd Maria.Veel van haar kleren waren blauw, haar keukenuitzet inclusief de emaillen broodtrommel was blauw en haar kinderen droegen dikwijls blauwe kleren. Ik dwaal nu niet af. Ik kom zo op De Ruyter. Bij juffrouw Van Beers kregen we ook zingen en ik herinner me het lied Schoorsteenveger ging op reis, waarvan de tekst door een aantal jongens voor de klas moest worden uitgebeeld. De regel: 'Daar kwam toen een meisje aan', werd maar overgeslagen. Echt serieus zingen begon echter in een hogere klas. We kregen toen dat zangboekje voor onze neus. Het zag er serieus uit, want er stonden ook noten in. Het boekje opende met Het Wilhelmus dat breed gezongen moest worden. Mooi vond ik De Waldhoorn, vooral als de tweede stem erbij kwam en je de klank van de waldhoorn hoorde. Leuk was ook het stukje echo en ik zie nog de meester voor me die de vinger op de lippen legde als we zachtjes moesten zingen. Ik hield ook van Het Avondklokje dat ook al zachtjes moest van de meester. In Klein Vogelijn begreep ik pas laat dat met de meester God werd bedoeld. Van veel liederen in het boekje snapten we niet veel, of het interesseerde ons niet wat er stond. Soms begreep je het wel, maar dan geloofde je het niet. Wij leven vrij. Welnu dat betwijfelde ik, want je moest de hele dag op school zitten en je mocht amper weg om naar de wc te gaan en de ramen van de klaslokalen zaten hoog. De meester kon maar met moeite de gera nium die op de vensterbank stond water geven. Omdat de school in Vlissingen stond, in de Glacisstraat: er staan nu bejaardenwoningen, kon het niet anders of we hoorden een en ander over Michiel de Ruyter. De verhalen die we hoorden of lazen, spra ken elkaar nogal eens tegen. Eigenlijk was het een boefje, een straatjongen, maar er groeide toch iets goeds uit hem. Het kon niet anders of we moesten ook het lied De draaiersjongen leren. Daar kwamen we niet onderuit. Ik vond het van meet af aan een lied dat me niet lag. De melodie vond ik maar zozo, de tekst vond ik raar en de eerste woorden van het lied stoorden me en zaaiden bij mij de eerste twijfel over wat men ons over Michiel de Ruyter vertelde. De meester vertelde dat veel jongens vroeger haast 24 Zeeuws Tijdschrift 2006/5-6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2006 | | pagina 26