Zij verkozen dat boven de Spaanse legers tot hun land toe te laten. De zee vernielde in één dag het werk van vier eeuwen en herschiep het weer tot een middel eeuwse zeeboezem. Nadat de onafhankelijkheidsoorlog geëindigd was, werd het werk van het droogmaken hervat. Na drie honderd jaar begroette Zeeuws-Vlaanderen de zon weer, en werd het, als een uit de dood herrezen doch ter, aan het vasteland teruggegeven. Zo verrijzen, ver dwijnen en herrijzen in Holland de landen, evenals de rijken in de Arabische vertellingen, op de aanraking van een toverstok. Zeeuws-Vlaanderen, van Belgisch Vlaanderen gescheiden door een dubbele, politieke en godsdienstige slagboom, en van Holland afgezonderd door de Schelde, bewaart ongeschonden zijn zeden, geloofsovertuigingen en de stempel van de zestiende eeuw. De overleveringen van de oorlog met Spanje leven er nog voort en worden er besproken als waren het recente gebeurtenissen. Het land is vruchtbaar en de bewoners leven er in grote voorspoed. Ze hebben strenge zeden en bezitten scholen en drukkerijen. Ze leven aldus in vrede in hun brokstuk van een gisteren herboren vaderland, tot op de dag waarop misschien het water het voor de derde keer terugeist om het weer te overdekken. Mijn reisgenoot, een Belg, die mij deze feiten meedeelde, deed mij tevens opmer ken, dat de bewoners van Zeeuws-Vlaanderen toen zij hun land onder water zetten, ofschoon reeds in verzet tegen de Spaanse dwingelandij, nog katholiek waren. Het gevolg was dat in dit gewest het zonderling geval zich had voorgedaan, dat het als katholiek onder het water bedolven was en als protestant weer verrees. In plaats van de Schelde verder af en het eiland Zuid-Beveland om te stomen, voer de boot tot mijn grote verbazing, toen zij op een zeker punt gekomen was, het eiland binnen. De boot verborg zich in een smal kanaal, dat van het ene tot het andere einde het eiland doorsnijdt, of liever het in tweeën splitst, en zo de twee armen van de rivier, die tezamen het eiland vormen, met elkaar verbindt. Dit was het eerste Hollandse kanaal dat ik bevoer en het gaf mij een nieuwe indruk. Het kanaal is omzoomd door twee hoge dijken, die het veld aan de blik onttrekken. De boot zette haar tocht steelswijze voort, als had zij deze dwarsweg genomen om de een of ander onverwachts te overvallen. Omdat er geen enkele schuit in het kanaal en geen levende ziel op de dijk was, gaven de eenzaamheid en stilte aan deze heimelijke vaart nog meer het voorkomen van een hinderlaag van zeerovers. Na het kanaal te zijn doorgevaren, kwamen wij in de oostelijke arm van de Schelde. Wij waren nu in het hart van Zeeland. Aan de rechterkant hadden wij het eiland Tholen en aan de linkerkant het eiland Noord- Beveland en voor ons het eiland Schouwen. Behalve Walcheren zagen wij al de voornaamste eilanden van de geheimzinnige archipel. Deze geheimzinnigheid bestaat erin dat men deze eilanden niet ziet, maar slechts gist waar ze aan de linker en rechterkant van de brede stroom lig gen. Voor en achter het schip ziet men niets dan de rechte lijn van de dijken, als een groene streep op het watervlek en achter die streep hier en daar toppen van bomen, spitsen van torens, vorsten van rode daken, die over de dijk schenen te gluren om ons te zien voorbij gaan. Geen heuvel, geen bodemverheffing, geen onbedekt huis was er te zien. Alles scheen ver borgen en in het water gedompeld. Men zou gezegd hebben dat deze eilanden op het punt stonden dooi de rivieren bedekt te worden, en dat zij nu het een dan het ander aanzagen als om zich ervan te verzeke ren dat zij nog boven water waren. Het leek alsof dat wij een land doorkruisten op de dag van de zondvloed en men verheugde zich in de gedachte dat men op een schip was. Nu en dan meerde de boot even aan en gingen enige Zeeuwse passagiers met een schuitje naar het strand. Ofschoon ook ik verlangend was om Zeeland te bezoeken, kon ik toch niet nalaten, deze lieden met een gevoel van medelijden te bekijken. Wat zij voor eilanden hielden, waren in wezen niets anders dan reusachtige walvissen, die bij het naderen van de schuitjes diep onder water zouden duiken. De Hollandse kapitein van de boot, bleef, mij passerend, stil staan om naar een kleine kaart van Zeeland te kijken die ik in mijn handen hield. Ilc greep deze gelegenheid aan en bestormde hem met vragen. Gelukkig ontmoette ik in hem een van de wei nige Hollanders die met ons Latijnen gemeen heeft dat hij graag het geluid van zijn eigen stem hoort. 'Hier in Zeeland', zei hij met al de ernst van een professor die college houdt, 'zijn de dijken meer nog 14 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 18