het bad klotsen. De vrouw strekte rustig haar armen
en benen, als een baby in het vruchtwater. Een goed
teken. Ze zou haar best een uurtje alleen durven
laten. Er lag nog werk op haar te wachten. De vloer
van de ziekenzaal moest gedweild worden en om
half twaalf werd het middageten voor het paviljoen
bezorgd. Rust, dat was voor de patiënten, niet voor de
zusters.
Op haar knieën op de vloer van de ziekenzaal, met
de geur van lysol in haar neusgaten, dacht ze met
enige bitterheid aan de vrouw die ze in het bad had
achtergelaten: een andere werkelijkheid! Lieve gunst,
had een mens al niet genoeg aan de beslommeringen
van één werkelijkheid? Wie had er de tijd om zichzelf
af te vragen of een dweil wel werkelijk een dweil was
en een emmer een emmer? Als je daar aan begon, ja,
dan kon het niet anders of je zou gek worden.
Tijdens haar opleiding had ze 'de verschijnselen
van krankzinnigheid en hare behandeling' bestu
deerd, maar de dagelijkse omgang met de patiënten
had haar geleerd dat hun geesten vaak te ziek of te
zondig waren om door een gezond mens doorgrond
te worden.
En toch... Ze wrong haar dweil uit boven de
emmer en vroeg zich af hoe het moest zijn als dat
alledaagse voorwerp je opeens vreemd was. Als het
uiteenviel in onderdelen die los van elkaar niets bete
kenden, de bodem, het hengsel... Kon zo'n simpel
ding als een emmer dan plots iets angstaanjagends
zijn?
Ze stond op om haar rug te strekken en diep adem
te halen. Er drukte iets zwaars op haar borst. Durfde
ze even, heel even, een minuutje, te gaan zitten?
Leunend tegen de muur, sloot ze haar ogen om
even de ziekenzaal niet te hoeven zien, de bedden, de
dekens, de wollen draden van de dekens, de strengel
wol die de draden vormden van de dekens die op
de bedden lagen... al die dingen die zich op konden
delen in andere dingen -eindeloos- en vreemd kon
den worden.
Het was haar nog niet gelukt op adem te komen
toen de noodhoorn uit de onderste badkamer klonk...
Zuster Filius was bereid de schuld op zich te nemen.
De verklaring dat zij onzorgvuldig was geweest bij het
insmeren van de huid van de patiënte was de meest
aannemelijke, al had ze durven zweren dat ze niet zo
onzorgvuldig was geweest.
De conditie van de huid zou door de geneesheer
directeur in zijn latere studie beschreven worden als
'sponsachtig, bijna doortrokken van water'.
De ervaring van zuster Filius zei dat zoiets onmo
gelijk veroorzaakt kon zijn door een badkuur van een
krappe anderhalf uur, zelfs al was de huid tijdens die
kuur onbeschermd geweest.
Maar ze accepteerde de verklaring van de genees
heer-directeur, en de schuld. Er viel beter mee te leven
dan met die andere mogelijkheid. Zuster Filius wist
wat een gezonde geest waard was. Ze wilde die graag
behouden.
Daarom hield ze het vredige gezicht van de vrouw
in gedachten - een arme ziel die rust gevonden had in
het water - en vroeg zich nooit meer af wat de ogen
van die vrouw gezien hadden. Een mens had de plicht
in deze wereld te leven zonder te veel vragen te stel
len. Daar wilde ze het op houden.
i Domburg werd -en wordt- door de inwoners altijd een dorp
genoemd, hoewel het stadsrechten heeft.
Floortje Zwigtman (pseudoniem voor Andrea
Oostdijk) is auteur en won voor haar boeken
Wolfsroedel en Schijnbewegingen de Gouden Uil. In
2005 was ze met Schijnbewegingen genomineerd voor
de Zeeuwse Boekenprijs.
23 Zeeuws Tijdschrift