aan het vasteland geknoopt. 'Stel je het vervoer van toen eens voor,' benadrukte de minister. 'Bij Anna Jacobapolder stonden de files voor de veerboot naar Zijpe soms tot Sint-Philipsland. Maar toen Schouwen- Duiveland een rijksweg naar Zijpe kreeg, bleef het veer gewoon gehandhaafd en hield die weg daar op.' De commissaris maakte een instemmend handgebaar, maar de minister liet haar uitsmijter niet achterwege: 'Zeeuws-Vlaanderen is straks écht een deel van het land. Ze zullen erop vooruitgaan. Ze zullen meer Nederlands gaan leven.' In het stuurhuis stelde de directeur van de Provinciale Stoomboot Diensten hem voor aan de kapitein die de eer had de laatste Zeeuwse veerman te zijn. Hij was baardig en al wat op leeftijd. De commis saris merkte dat hij een beetje rook. Zijn uniformjasje was duidelijk al enige tijd niet gewassen. De knoppen glommen niet, maar stonden even dof als de ogen die de kapitein op hem richtte. Hij haalde snel het toe spraakje tevoorschijn waarin hij namens de Zeeuwen alle veerlieden bedankte in de persoon van kapitein Aron. Dat mooie negentiende-eeuwse citaat stond er ook in, maar iets in de blik van de kapitein deed hem op het laatste moment besluiten dat maar weg te laten: 'We staan op het punt aan de laatste overtocht van een Zeeuwse veerboot te beginnen. Er gaat iets door ons heen. Wie kende immers de Breskense boot niet? Hoeveel reizigers hebt u niet naar d'ovekant gebracht? We zijn u daarvoor intens dankbaar.' De commissaris zocht ongemakkelijk naar de juiste houding, vooral toen hij daarna met de farewell drink in de hand tegenover de kapitein stond terwijl de scheepshoorn Breskens toehuilde. Geëscorteerd door loodsboten begon de veerboot voor de allerlaatste keer naar Vlissingen over te steken. Honderden men sen stonden op de wal te zwaaien en te fotograferen terwijl het schip tussen de havenhoofden wegvoer. De commissaris wierp een blik naar voren, waar het open water van de Westerschelde lonkte, en zag dat het heiig werd. Zeelands horizon leek weg te kruipen. 'Het weer straft!' bromde de kapitein. 'De laatste over steek wordt een lelijke. Geen d'ovekant vandaag.' Een licht sarcasme in zijn stem was de commissaris niet ontgaan, en hij meende ook enige wrangheid in diens gelaatsuitdrukking te bespeuren. 'Maar ja, straks is er helemaal geen d'ovekant meer, hè,' ging de kapitein verder. 'Je gaat niet met een bootje overvaren als er een tunnel naast je ligt.' De commissaris wilde iets terugzeggen, maar terwijl hij zijn glas van de lippen haalde, stak de kapi tein een boutade af. 'Straks weet niemand meer hoe belangrijk de veerlieden voor Zeeland zijn geweest. Voor het toerisme waren wij de aanvoerlijn! In paas- of pinksterweekends en de zomervakantie wilde ieder een met ons mee. Op dit traject voeren extra boten. En bij Anna Jacobapolder stonden ze soms zeven uur te wachten.' De commissaris knikte en antwoordde... 'Weet u wel wie wij allemaal hebben overgezet?' raasde de veerman voort. 'Koningen en koningin nen! Victor Hugo! Nescio! Nescio kwam hier bijna elk jaar varen, van Numansdorp naar Zijpe of over het Veerse Gat of de Westerschelde. Soms ging-i alleen heen en weer, gewoon vanwege de pure schoonheid ervan. Dan schreef-i in zijn Natuurdagboek: "Lage zon boven water, la création du monde. Later ging de zon achter een schor onder, het laatste kleine segmentje maakte nog kleur op het water. In de schemering langs Bruinisse, waar het havenlicht aan was en er waren nog enkele lichten. Even was toen alles tot iets gekomen." Hebt u dat? En dat onderstreepte-i, hoor. Even was toen alles tot iets gekomen. Op de boot! En de opspattende golven, de wind om je hoofd, "zilver 26 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 30