op het water", het stond allemaal al in De uitvreter. "Vóóruit was het water onafzienbaar, vol witte kop pen, de schaduw van een grote wolk was een drijvend eiland; heel in de verte voer stampend een zwarte vrachtboot voor hen uit." En dan zegt }api tegen Bavink: "Ik vind 't hier verdomd leuk, 't is jammer, dat 't zo niet altijd blijft." Hebt u dat laatste?' De commissaris hapte even naar adem en een antwoord, maar de kapitein vervolgde onverstoorbaar. 'De boot, die is een verlengstuk van het Zeeuwse leven. Na de laatste overtocht van Katseveer naar Zierikzee lieten ze altijd de scheepshoorn loeien. Voor veel Zierikzeeënaars was dat het sein om naar bed te gaan. Als de bemanning de scheepshoorn vergat, kwa men er mensen naar de haven om te zien of de boot er werkelijk niet was. Die konden niet gaan slapen voordat ze zeker wisten dat-i veilig aangekomen was. Zózeer waren ze ermee verbonden.' En, gebarend naar buiten waar mist inmiddels de heiigheid had afgelost: 'Bakens op zee waren we, meneer; en een landmark vanaf de Vlissingse boulevard.' De commissaris, die zich aangesproken voelde door dat 'meneer', nam snel het woord. 'U moet begrijpen dat het allemaal veel gemakkelijker wordt voor reizigers en transport. De wachttijden bij de veerboten belasten de economie enorm. Zie het ook als de laatste fase in de ontsluiting van de Zeeuwse gebiedsdelen.' 'Ontsluiting?' repliceerde de kapitein met een zekere grimmigheid. 'Dat is een betrekkelijk begrip, hoor. Toen de Philipsdam openging, werd het veer van Sint-Philipsland naar Zijpe opgeheven. En moet je Anna Jacoba nu zien. Het lijkt nog maritiem, maar het water is er getemd en het land eromheen levenloos. In de veerhaven dobberen blauwe tonnetjes - van de kweek van hangmosselen. Er kunnen niet eens meer boten afmeren! In onze welvaartsstaat wil niemand nog bij nacht en ontij varen, maar het recre- atieveer daar komt zelfs 's zomers niet meer in de vaart, omdat de veerman moet vrezen voor tekorten. Het is daar heel, heel stil...' De commissaris was ook stil. 'Ontsluiting?' herhaalde de kapitein. 'De vaste klanten van de restauratie in Kruiningen hebben al afscheid genomen van de eigenaar. Straks scheuren ze naar de tunnel en kopen net als voorheen een kaartje, maar zonder koffie en praatje. Het wordt daar een dode hoek, een woestenij, van God en iedereen verla ten en overwoekerd door onkruid.' Toen de commissaris, die even zo gauw geen antwoord had, zijn blik afwendde, bemerkte hij dat de mist dikker werd. De kapitein liet zelfs de scheeps hoorn loeien. Hij grijnsde toen hij de teleurstelling van het gezicht van de commissaris las. "'Bedekte lucht, maar licht, fijne grijzige vaart," schreef Nescio bij dit weer,' zei hij met pretoogjes. 'En weet u nog hoe het klonk? Het veer van Anna Jacobapolder naar Zijpe is uit de vaart genomen. Toen was Zeeland nog "echt". De mens kreeg niets vanzelf, zoals nu, en moest zich nog inspannen.' Hij maakte een breed armgebaar: 'Het Zijpe was amper vijfhonderd meter wijd, maar dat moest je met een bocht oversteken wegens de diepe geulen en sterke getij stromingen.' Ja, Zeeland had 'gevaarlijk water', poneerde hij met enige dreiging in de stem. De commissaris moest even slikken. Hij herinnerde zich een oud kranten bericht over de Koningin Juliana, die onderweg naar Breskens was verrast door plotseling invallende dichte mist. De kapitein had toen zelfs moeten besluiten voor anker te gaan. Uren hadden ze midden op de Westerschelde gelegen. En de Prinses Margriet was op een mistige middag eens in aanvaring gekomen met twee Russische schepen die voor anker lagen. In Breskens was de boot daarna door een stuurdefect op 27 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 31