op de gangen heerste stilte en op de buitengalerijen
vertoonde zich niemand meer bij de houten schuif
deuren en banken. De commissaris doolde wat langs
gangen, deuren en trappen, vergeefs zoekend naar
de weg naar beneden. Hij meende wel een bordje
'Naar het autodek' te zien, maar wist het niet zeker;
het leek alsof het opschrift aan het vervagen was. Een
deur die hij opende verleende toegang tot het buffet.
Het koperwerk glom, maar de houten zetels en tafels
waren leeg; en hij meende een vage soeplucht waar te
nemen, maar er zat niets in de ketels in de kombuis.
De commissaris moest onwillekeurig glimlachen: hij
herinnerde zich hoe het buffet voor het vertrek altijd
volliep. Koffie, kroketten, soep, ijs, bier, Mars, fris, het
was onwaarschijnlijk wat mensen in twintig minuten
konden verstouwen. Ook hem viel nu zowaar een
regeltje van Nescio in: 'Zon, wind, water, witte koppen
en koffie.'
Blijkbaar nam hij vervolgens helemaal een ver
keerde route, want hij belandde in de machinekamer.
Nerveus dwaalde hij tussen zwijgende pistons, tenta
kelachtige leidingen en pompeuze luchtlcetels, maar
vond geen uitweg. Zwetend en hijgend liep hij maar
weer terug, zijn onrust verdringend met de oude
verhalen over de boot tussen Katseveer en Zierikzee.
Vaste klanten onderhielden daar vriendschappelijke
omgang met de bemanningen en mochten weieens
in de machinekamer komen. Het was er zo warm en
benauwd dat ze soms kotsmisselijk werden. Niet aan
denken! Denk er maar aan dat ze erbinnen gelaten
werden. Aan de gemoedelijke sfeer van toen. En aan
die bemanningsleden zelf.
Terug naar buiten, de trap weer op. Hij begon
opnieuw in het buffet en koos nu een andere deur,
gang en trap. Die brachten hem in een grote, lang
werpige hal. Hij bevond zich in het binnenste van een
burcht. Boven hem waren de transen en nog hoger
de torens, onzichtbaar, net als de gigantische kasteel
gracht. Hoe hoog verhief dit zich eigenlijk wel niet
boven het water daarvan? 'Remmen vast', las hij. Hij
voelde zich klein, maar achteraan meende hij geluk
kig de poort en de slotbrug te zien. De commissaris
begon erheen te lopen. Daarginds was d'ovekant.
Toen hij bij de klep aankwam, zag hij dat de mist
inmiddels in flarden rondwaarde. Uit de nevels trad
de kapitein tevoorschijn. De commissaris wilde iets
zeggen, maar de veerman was hem weer voor. 'Me bin
d'r,' proclameerde hij. 'Mag ik u uitnodigen voor het
laatst van boord te gaan?' De commissaris knikte hem
glimlachend toe, waarbij zijn oog ineens op de naam-
badge viel die de veerman droeg. Hij had er tot dan
geen acht op geslagen. Zodoende was de tekst niet in
zijn geheel tot hem doorgedrongen. Nu las hij hem
voluit. De naam staarde hem scherp aan: 'C.H. Aron.'
Iedere gelijkenis in dit verhaal met bestaande personen berust
op toeval. Elementen eruit zijn evenwel gebaseerd op artike
len, inclusief uitspraken van betrokkenen, uit het Algemeen
Dagblad (2003), BN/De Stem (2006), de Provinciale Zeeuwse
Courant (1965), Ons Zeeland (1928), de Zierikzeesche Nieuwsbode
(1965) en de scheepswebsite www.kombuispraat.com. Verder
is gebruikgemaakt van: Willem J.J. Boot, De provinciale boot.
Honderdvijfenzeventig jaar Provinciale Stoomboot Diensten in
Zeeland (Franeker cop. 2003); L.W. de Bree, Leer mij ze kennen...
de Zeeuwen (Leiden 1970); Victor Hugo, Choses vues. Souvenirs,
joumaux, cahiers. Dl. 3, 1849-1869 (Paris 1985): Nescio,
Verzameld werk (Amsterdam 1996); Bart Sorgedrager en Guido
de Vries, Vlissingen-Breskens Kruiningen-Perkpolder. Het laatste
jaar van de veren over de Westerschelde (Vlissingen [2003]).
Marco Daane is redacteur van het tijdschrift De
Parelduiker en publicist op literair-historisch terrein.
29 Zeeuws Tijdschrift