pele bagage die bij hun voeten stond. - De eetzaal is daar, zei hij, achter zich wijzend, en vervolgens heengaande. Het paar had nu opgemerkt dat Ernst zeer don kere ogen bezat. Het leek dat hij hun even opzettelijk een trefzekere blik had gegund, want terwijl de ogen een selconde beurtelings op het meisje en de jonge man hadden gerust, was het gaas van de schemering weggeschoven geweest. Het kind van zoeven, dat tijdens de dialoog terzijde had gestaan, greep een sleutel van een hangbord, dan de beide koffertjes en ging hun voor. Zij doorliepen nog een stukje gang, tot deze ter rechterzijde uitstolp- te in de vorm van een halve rotonde, waarvan het dak werd gesteund door vier smalle witmarmeren zuiltjes met Ionisch kapiteel. De aanblik was van een stem mige grootsheid; ook een weinig kil. In de cirkelende wand bevond zich een glazen deur naar een lees- en schrijfzaal, een andere naar een conversatiezaal. Beide zalen hadden weinig licht en geen enkel leven. Recht over de rotonde ving een zware donkereiken trap aan, spiegelend van uitgewreven was en soms knappend onder hun voeten ondanks de dikke loper. Na een kwartier verlieten zij hun weelderig slaapvertrek en lieten er speels de talrijke lichten branden. De halve duisternis van het trappenhuis viel hun thans nog meer op dan bij het stijgen. Het was hier alom zo stil dat er weinig gasten moesten zijn en op dit late uur waren zij in de eetzaal denkelijk de enigen. Deze zaal bevond zich aan het einde van de gang en was gesloten met een deur van glas, soortgelijk aan de andere, doch ondoorzichtig, bespannen aan de bin nenkant met witte stof. - Ik geloof dat Ernst zich heeft vergist, zei Jan. Het is er stikdonker. Toch was het blijkens een marmeren bordje de eetzaal en Grada draaide de deurknop. Ogenblikkelijk stonden zij in een lichtzee. De prachtige zaal van rood en wit, rondgebogen aan het einde, was zeer goed gevuld met een uitgelezen gezelschap. Er werd druk gelachen en gepraat zonder luidruchtigheid. De vrou wen, van alle leeftijden, hadden sjiek en distinktie. Zij droegen avondtoilet, de mannen eveneens. Ernst kwam op het paar toe en bracht het naar een tafeltje. Het jonge stel was nog zo onbezorgd dat het zich over de opvallende eenvoud van zijn tenue slechts een sekonde schaamde. Trouwens, Ernst zelf was ook onofficieel in zijn grijze zomerpak, zij het dat het beter zat dan dat van Jan. Hij deed Jan eerst het gastenboek tekenen en daarna reikte hij het menu. Grada, die hem goed opnam, kon zich ook in het overdadige kunstlicht niet ontveinzen dat de trekken van Ernst - was het een doopnaam of een geslachts naam? - iets behielden, wat bij haar verlangen wekte naar opheldering. Hij moest omstreeks vijfenveertig jaar tellen, had haar dat, voorheen donker, lichter was geworden door vroegtijdige verzilvering, ogen van iet wat zuidelijke schoonheid en een fijn besneden gelaat zonder veel tekenends. En opeens begreep Grada het, en zij fluisterde, terwijl Ernst zich in een hoek had teruggetrokken, over de tafel naar Jan: - Weet je wat het is met Ernst? Hij heeft een gezicht of hij altijd voelt dat er iemand boven hem staat. Zij had nauwelijks deze woorden gesproken of zij herinnerde zich de antieke deur beneden met het witte opschrift: I. Hulst. Maar Jan begreep dit stellig niet, en hij lachte een beetje onnozel, een beetje beangst. Hij is toch niet zo volkomen op zijn gemak als ik, dacht Grada; het is geen kwestie van geld, want we hebben genoeg en hij is niet schriel; het is ook niet ons toilet, maar de sfeer hier stoot hem misschien af, en die sfeer trekt mij aan. Zij waren halverwege hun maaltijd, en van de gasten was er nog geen vertrokken toen er iets plaatsgreep. Er komen in de natuur zeldzame geluiden voor, die tevens vervaarlijk zijn. Het lean gebeuren dat men diep onder het aardoppervlak een klank hoort die geen donder lijkt en geen lawine, die men niet kan beschrijven, slechts kan beleven, en waarvan men alleen lean vaststellen dat hij aanrolt en wegrolt als door reeksen ontzaglijke keldergewelven, terwijl tege lijk alle vastigheid onzeker wordt. Aldus gaat soms onder onze voeten een aardbeving voorbijdie de diep gelegen weefsels wijzigt en de opperhuid niet schaadt. Van die aard kwam er iets aanwentelen uit de verte recht onder de grondslagen van het gebouw en langzaam verzwindend. Het duurde mogelijk een minuut en de gasten sloegen er weinig acht op, hoe wel het hun niet was ontgaan. Daarvoor was het in zijn gedemptheid veel te machtig geweest; daarvoor had er een moment onzekerheid geheerst van voor- 34 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 38