werpen; en daarvoor hadden zij hun stemmen ook
even op hoger intonatie gebracht.
Jan hield zich goed, doch hij zag wat bleek. Grada
evenwel was zichzelf ook innerlijk volkomen mees
ter gebleven, en tegelijk was haar innerlijk tot het
uiterste gespannen. Daardoor werd het haar mogelijk
bijna gelijktijdig vast te stellen èn dat dit ondanks de
onzekerheid der voorwerpen geen aardbeving kon
wezen omdat deze, althans hoorbaar of voelbaar, in
de Zeeuwsvlaamse bodem niet voorkwam, èn dat dit
geluid was afgestemd op de sfeer die zij hier aan
voelde, èn dat de andere gasten, van de oorzaak op de
hoogte of onwetend, er reeds mee vertrouwd moesten
zijn, èn dat zich in de logementhouder de positie van
heel Hulst ten overstaan van het fenomeen in minia
tuur hervond. Want hij had even gestaan met gebogen
hoofd, niet biddend, wèl een deel, een ledemaat van
dat Hulst dat deed en meer nog gedaan werd, gelijk
een vrouw in barensnood.
Toen hij, herstel tot vroegere vrijheid van hande
len, langs haar kwam, pakte zij half guitig zijn arm.
- Wat was dat? vroeg zij. Jan was reeds weer bijge
kleurd tot normale tint; niettemin droeg hij nog een
zweem van angst in het oog opgeslagen naar de man
om uitlegging.
- Dat is, zei Ernst, de werf I. Hulst. Terwijl hij de
zaal verliet begreep Grada Ernst zonder zijn woorden
te begrijpen.
De Wegsplitsing
De volgende dag nam een eind dat het paar aan het
begin niet vermoedde. Er liep toenmaals door Oost-
Zeeuws-Vlaanderen een raadselachtige spoorlijn,
geheel enig in ons land. Zij geleek een hooivork
met zeer lange punten. Het einde van de steel was
Terneuzen, was het ontzaglijke water van de Hont. Bij
Sluiskil vorkte de lijn en drong met de punten diep
België binnen. Wie reisde en reisde bereikte simpelweg
Gent, of hij bereikte Mechelen. In geen Nederlandse
spoorgids was iets omtrent die lijn te lezen. Maar zij
stond op de kaart, en zij staat daar thans nog, met één
tand. En nu ook staat zij in de gids.
Wij moeten wel aannemen dat het raadsel, nim
mer opgelost, is verdwenen tegelijk met de ver
schijning van de dienstregeling in de Nederlandse
kiosken. Te dien tijde was het raadsel zeer levend
en het drong zich acuut op aan wie vanaf de dijk de
lijn overschouwde naar oosten of zuiden. Met name
openbaarde het zich in de seizoenen waarin de bouw
landen braak lagen, en de stalen staven eerst hun
glans, dan hun zichtbaarheid verloren in het lichte
aardestof aan de kim. En het was oppermachtig wan
neer de aanschouwer in de verte bij avondschemering
Hulst zag liggen, waar de lijn langs gleed met de
oostelijke vorktand, - Hulst in het dubbele diademen
halssnoer van zijn verhoogde wallantarens.
Deze ochtend nu kiemde er al iets van herfst in de
lucht van Hulst. Grada en Jan doorliepen de stad, met
vage plannen om beiden werk te zoeken, en met stel
lige om haar wezen te doorvorsen. Dit hadden zij aan
elkaar kenbaar gemaakt, echter zonder vermelding
van de beweegredenen. Want Grada wilde bewijzen
van schoonheid en deugd vinden ter rechtvaardiging
van het verlangen naar vestiging, Jan daarentegen
bewijzen van terugstotendheid en ondeugd als grond
voor vertrek. Beiden zochten arbeid, maar Grada hier,
en Jan, over de omweg van hier, elders. Nog onderbe
wust streefden zij er toch reeds naar elkander met de
feiten te overtuigen. Zij slaagden niet, en de splitsing,
waarvan zij geen vermoeden hadden in de ochtend,
werd het meest werkelijke feit van de dag op die eigen
avond, toen Jan in de hotelkamer tegen Grada zei:
- Jij blijft en ik ga. Maar ik zal je naar hier schrij
ven waar ik ben.
En met zijn koffertje liep hij naar het station, bui
ten de wallen, en zonder een ogenblik aarzelen reed
hij met de laatste trein daarheen waar hij zich veilig
zou voelen voor de gevaren van Hulst: naar het zui
den, over de grens. De fiets werd niet vergeten, inte
gendeel met voordacht achtergelaten. En Grada, de
angsten van haar man niet delend, begreep toch dat
hij allerminst handelde uit smadelijke, kinderachtige
bangheid, maar uit angst voor de mogelijkheden van
het eigen ik, die het stuur halverwege konden doen
wenden en de rijder in de boeien van zijn ontzetting
terugleiden naar de ontvluchte verdoemenis.
Zij hadden die ochtend weer veel voornaam volle in de
ontbijtzaal gevonden, waar verschillende talen gespro
ken werden; sommige konden zij niet bepalen. Enkele
dames waren in reiskleding, de meeste echter in mor
gentoilet. Er bevonden zich plezierreizigers onder; het
35 Zeeuws Tijdschrift