merendeel was hoog zakenbezoek uit het buitenland.
Zij zagen Ernst nergens, doch toen zij het logement
verlieten stond hij terzijde van de hoofddeur, opziend
naar een zwaar manspersoon, dat hun de rug had
toegewend, de donkere ogen geen sekonde af van het
gelaat van de vreemde.
De zoemtoon in de lucht had hun de ganse nacht
ongemerkt omgeven; nu trok hij hierbuiten door
meerdere kracht even hun aandacht, maar Grada ver
werkte hem volkomen, en Jan onvolkomen. Niettemin
begaf ook hij zich opgeruimd op weg; zij liepen
verliefd gearmd; zij zouden wel zien waar zij terecht
kwamen. Op een tweede plein, achter het logement,
vonden zij een aantal auto's geparkeerd, laag, breed,
diep, vorstelijk. Zij konden alle kappen overschouwen.
De bestrating was belegd met een overbestrating, uit
grote blokken stalen mozaïek in allerlei schitterende
kleur en nuance. Dat moesten de wagens wezen van
de hoge gasten.
Terwijl zij voortgingen begon het lichtblauw hemel-
oog geleidelijk te betrekken met een grijs membraan,
gelijk een stilzittende vogel die u aankijkt en lang
zaam de zeem van het derde ooglid haalt over het
hoornvlies.
De stad bood velerlei verrassing. Hun voeten
moesten hen naar het middelpunt voeren, omdat de
huizen hoger, de wegen smaller werden, en de aard
van het verkeer zich langzaam wijzigde. Hulst deed
zich nu op als een stad van nijverheid en handel. Zij
zagen trieste kantoren achter met hout beklede onder
puien, Waar men door het vele vuile raamglas de blik
wierp in gesleten kamers, reeksgewijs zich uitstrek
kend met hier en daar het toeval van een stoffig beige
zijlicht uit een open gang, of de zinken schemering
uit een lantarendak opgehangen tussen vier muren.
Dan weer was Grada verrukt van de schoonheid der
oude pakhuizen van fluwelig zwart en bruin, de rond
boogvenstertjes diep uitgestoken, de naam op een half
uitgerold stenen lint boven de deur, de duisternis der
grotten speels geel gebloemd met het kleinste elek
tra. En soms hadden zij door poorten het uitzicht op
inpandige fabrieken, welker ruiten, in enorm aantal
de gevels overzaaiend, plots fel parelmoerig konden
opflikkeren van de steekvlam der lasapparaten. Zij
bereikten een macht van een stroom, die de stad
doorsneed en met hevigheid van uiterst korte golven
werd voortgestuwd onderlangs de steile glooiing van
keienkaden. Dit water zag helder en kristalkoud, maar
bezat tevens de ertsglans van water bronnend in de
mijnstreek. Klepbruggen in stoute worpen overspan
den de rivier; zij verloren zich in de bocht, en een,
verweg, brak haar kaken snel open tot het maximum
der gaping.
Zij gingen langs de oostelijke handelskade tot
waar zij het eigenlijke hart van Hulst vermoedden.
Het zoemen was reeds lang doorvlochten met het
razend staccato van hamers, dat toenam naar gelang
zij voortliepen. Jan volgde nu het meisje met duide
lijke weerzin, doch zij ging verder en hij wilde niet
achterblijven; wel had hij zijn hand uit de buiging
van haar arm getrokken. De kaden aan weerskanten
werden aldoor steiler; ten laatste rezen zij loodrecht
uit de golven op. Zij waren tevens zo nauw gewor
den dat slechts voetverlceer overbleef. Toen sloot een
gekoolteerd hek verder voortgaan uit. Hier verbond
een smalle brug voor voetgangers, uit rag van staal
geweven, de beide oevers. Grada wilde langs de over
zijde nog verder gaan, want daar scheen de oorsprong
van het geluid te liggen, en zij was hoogst nieuws
gierig naar een zwarte spleet tussen twee pakhuizen,
iets verder zichtbaar geworden. Halverwege de rag
gen brug weigerde Jan evenwel met klem de ontdek
kingstocht voort te zetten. Daar bleef het niet bij. Hij
trok Grada mee naar de pas verlaten wallekant, en ze
moest voor zijn sterkte zwichten. Toenmaals ontbrak
haar nog het inzicht in zijn gemoedstoestand. Ze ver
dacht hem van onmannelijke duizelachtigheid boven
de rivier, en meende dit bevestigd door zijn rood
aangelopen, verkrampte trekken. Ze was heel boos,
en toen hij op de kade zijn hand losmaakte van haar
arm en als voorheen bij het elleboogsgewricht wilde
inschuiven, trok ze zich zwijgend terug. Nog eenmaal
zag ze om, en waarlijk, ook deze brug kon opengaan,
ging open, scheurde in tweeën, en de helften zwaai
den zijwaarts uit tot de waterkanten.
Later op de dag verzoende ze zich met Jan, en toch
werd de vroegere vertrouwelijkheid niet hersteld.
Zij bezochten nog een klein park in de schaduw der
gesloopte vestingwerken, vrij lang doch ondiep, en
ondanks het ongunstige oppervlak van een uiterst
ingewikkelde struktuur van voetpaden. Zij amu
seerden zich hier kinderlijk in een open doolhof
en stonden telkens voor de verrassing van vreemde
36 Zeeuws Tijdschrift