werk stilgelegd, zweeg voor het eerst sinds Grada in
Hulst vertoefde de machtige diapason van de scheeps
werf, die tot dusver het leven van stad en omtrek tot
de einder had beheerst, en was na het oor dat tweede,
dat alleredelste der beide edele zintuigen, het oog aan
de beurt om de grootheid van Hulst te beleven. Maar
anderzijds, evenmin als eerder het oog volkomen was
uitgeschakeld geweest, werd nu het oor tot werke
loosheid gedoemd. Het bereidde integendeel de weg
tot de komende watercorso doordat het de eensklaps
gevallen stilte der lucht opving als een raadselachtig
indrukwekkend voorspel.
Grada liept met de vrouwen en meisjes naar bui
ten, door de poort, die verderop gelegen, een normale
toegang vormde tot de werf, en die haar reeds de eer
ste dag was gewezen, zodat zij nooit meer haar hals
brekend klauteren had behoeven te herhalen. Zij liep
voort in een steeds groter samenhang van vrouwen,
en daarachter kwamen van hoger gelegen complexen
de mannelijke arbeiders bij ganse legertroepen aan.
De hele kade, eerst smal, dan breed, vulde zich snel
met werkvolk. Aan de overzijde zag ze bonter tafereel.
Daar vloeiden de massa's ineen dergenen, die niet
of niet rechtstreeks bij het bedrijf waren betrokken,
de vele vreemdelingen, de toeristen en zakenlieden,
en vooral de overige Hulstenaren. Zij stonden er in
afwachting met een buitengewone stilte.
De raggen brug zwenkte haar helften sierlijk naar
beide oeverkanten, en zover men stroomafwaarts in
het grauwe daglicht zien kon gaapten de kaken der
klepbruggen wijd. Maar allen keken de andere rich
ting, ook Grada, die in de voorste rijen der vrouwen
stond. En weer schoot er een flits van helderzien en
helderweten door haar heen. Want zij begreep dat
zij Ismaël Hulst niet hier moest zoeken, onder de
toeschouwers of in de gebouwen, maar dat hij zich
bevond in de verboden kamer met oude eiken toe
gangsdeur, die zijn naam droeg in witte schildering,
als een verbod, de kamer van het logement Ernst,
het centrum, zijn centrum van waaruit hij avond aan
avond tewaterlating had gedirigeerd gelijk hij thans de
vlootrevue deed.
Reeds kwam de vloot uit het zuiden om de bocht
van het water heen een slagschip voorop, dan koop
vaarders en binnenschepen, en pantserkruisers, en
Rijnaken, kustvaartuigen, duikboten, mailstomers,
tankers, lijnboten, torpedojagers, vliegkampschepen,
beurtvaarders, schoeners, botters, kotters, loggers,
alles gesmeed, gelast, getimmerd op de werf I. Hulst
en te water gelaten langs de helling van rolhout door
de smalle spleet. En daar waren nog vele andere
vaartuigen van die werf honderden vaartuigen die
de zeeën, de rivieren, de binnenwateren en de meren
zouden beheersen, een file van slagschepen, motor
jachten, lichtschepen, sloepen en reddingboten, kan
toorschepen, woonschepen, koffen en zolderschuiten
en baggermolens, en enkele scheppingen van gruwe
lijke wonderlijkheid, welke nog geen naam droegen
en waarvan werd verteld dat zij door atoomkracht wer
den gedreven en atoomwapens voerden.
Dat alles gleed met een indrukwekkende stilte
voorbij, op die hoogtijdag van Hulst, eens in het jaar,
de eerste oktober, wanneer de vloot van driehonderd
vierenzestig schepen der werf haar bestemming tege
moet ging, dit onderdeel hier, dat ginds, zodra de plek
was bereikt waar de rivier mondde in die zee-arm, de
Hont.
Na dit schouwspel, na deze doop, deze inhuldi
ging der vloot, gewijd als een verheven kerkdienst,
braken vreugde en uitgelatenheid zich baan in Hulst,
en Grada ging die eigen avond tussen twee vriendin
nen luisteren naar de muziek en kijken naar de licht-
versiering. Maar haar toestand noopte haar tot kalmte,
en vroeg keerde ze naar huis, doch niet zonder te zijn
gegaan langs het vertrouwde logement. En hier zag
zij het ware feest: de vier ramen der zaal waar I. Hulst
zich moest bevinden, met hun indirekte verlichting,
- een paleisachtige illuminatie.
Ja, waarlijk was deze Hulst haar een enorme figuur,
herinnerend aan onze voorouders, die met vloot
en zwaard en Oud Verbond de wereld bevochten
en nieuwe rijken stichtten. Stellig behoorde hij tot
de kerkelijke bloedgroep der Dordtse Synode, want
juist dat synodaal, dat calvinistisch bloed, dat bloed
van Bogerman, was het levenssap der onvolprezen
Gouden Eeuw.
Ferdinand Bordewijk (1884-1965) bekend gewor
den door onder andere Karakter. Het verhaal 'Werf I
Hulst' komt uit de bundel Vertellingen van generzijds
(Amsterdam: Nijgh Van Ditmar 1950).
41 Zeeuws Tijdschrift