PAS OP VOOR OSSAART.. Door J.C. Verkerk 'Pas op voor Ossaart, mensen, pas er voor op en vooral hier in Zeeland, want nergens is hij meer gezien dan op en om en nabij de Zeeuwse stromen. Nergens voelt hij zich zo lekker thuis als in de rivierarmen, de plas sen en de poelen en de kreken, de wielen, de walen en de welen, met dat heerlijk zilte of dat duffige, brakke water. Nergens heeft hij zoveel plezier in zijn leven als op de slikken en de schorren en in de half dichtgeslib de vissershaventjes, die bij laag tij droog komen en dan ruiken naar in de zon drogend wier, naar teer en touw, waar je altijd nog een vleugje ziltige geur kunt opsnui ven van pas gerookte garnalen. Maar denk vooral niet, dat je vlak bij zee moet zijn om Ossaart te ontmoeten, want die vergissing zou je wel eens duur te staan kunnen komen. Ze hebben Ossaart overal gezien in ons gewest, hij heeft overal zijn streken uitgehaald. Hij zit ook in de sloten mid den in de polder, hij zit in koeieputten en waterput ten, hij kan zich zelfs verschuilen in de ontelbare plas sen en plasjes die het land in het voor- of najaar van zilver doen schijnen als na dagenlange stortregens de zon weer eens doorbreekt. Daar wist Piet Coppoolse uit Wissekerke zo' n honderd jaar geleden meer van te vertellen. Hij voerde op de veemarkt te Goes altijd het hoogste woord. Dat was zijn goed rechte, want hij was één van de rijkste boeren van de Bevelanden. Op een keer kwam het gesprek op Ossaart en Coppoolse beweerde, dat al die praatjes over Ossaart onzin waren. En de meeste boeren die om hem heen ston den knikten, al was het met angst in het hart, want wat Piet zei was goed gezegd. Hij noemde al die ver halen sagen, want hij las nogal veel en hij zei, dat ze een overblijfsel waren van het heidendom en dat een goed christenmens zich moest schamen daar geloof aan te hechten. Maar hij moest zwaar boeten voor zijn moderne opvattingen. De volgende nacht moest hij zijn bedstee uit, want er stond een lcoe op kalven en hij moest even kijken hoe het ermee was. Het was aardedonker, maar hij stak met vaste pas zijn erf over naar de stal, even huiverend voor de striemende regen, die met bakken omlaag viel. Vlak voor de stal gleed hij uit in een grote modderplas en viel met zijn hoofd tegen de stalmuur. Dat kwam zo hard aan, dat hij bewusteloos bleef liggen, de hele nacht. Eerst kort na het aanbreken van de dag vond de knecht hem daar. Coppoolse kreunde zachtjes, want hij had niet eens de kracht om iets te zeggen. Hij was drijfnat en zijn been was op drie plaatsen gebroken. Ze heb ben toen een halve meter stro in de huifkar gelegd en zo hebben ze hem overgebracht naar het gasthuis in Middelburg. Daar heeft hij bijna drie maanden gelegen. Hij kreeg er nog een longontsteking bij ook, want hij had een halve nacht in zijn ondergoed in de nattigheid gelegen en al droeg hij blauwbaai van de zwaarste kwaliteit, die een mensenleven meeging, waar een schot hagel van tien meter afstand niet door heen kon, de regen had het doorweekt en Coppoolse verkleumd tot op zijn botten. En toen hij na een klein half jaar, gesteund door een zware kruk, weer een beetje over zijn erf kon rondsukkelen, begon de 43 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 47