reumatiek hem langzaam maar zeker krom te trek
ken. Hij is nooit meer naar de veemarkt in Goes kun
nen gaan en sinds die tijd is er nooit meer iemand
geweest op Noord-Beveland, die twijfelde aan het
bestaan van Ossaart.
Pas op voor Ossaart want hij bestaat. Hij is niet
altijd boosaardig als het trieste voorval van met Piet
Coppoolse doet vermoeden. Hij houdt wel van een
grapje, maar dat moet hij dan zelf uithalen, want
grapjes over zijn persoon weet hij maar slecht te
waarderen. Hij speelt graag zijn spelletje met dron
ken kerels en vooral in Zeeuws-Vlaanderen lopen
ook vandaag de dag nog tientallen mannen rond, die
Ossaart hebben gedragen, zoals dat dan heet. Een
van zijn laatste slachtoffers was Guus je Verhelst. Die
had gezellig in een kroegje onder Axel - in de Zwarte
Hoek om precies te wezen - zijn bier zitten drinken,
waarvoor de mannen uit de streek een uitzonderlijke
aanleg hebben, 't Was stil aan de zinken toog die
avond, want de meeste stamgasten waren bezig een
vrachtje boter over de grens te zetten. Daar was het
een beste nacht voor. Geen maan en geen ster was er
te zien, de lucht hing vol dikke, zwarte wolken en de
ene na de andere bui plensde omlaag. Eerst had Guus
nog wat zitten zwikken [een kaartspel] met een paar
mannen uit de buurt, die evenals hij de vorige nacht
al in de weer waren geweest. Maar die hadden zo
tegen tienen hun pet nog eens wat steviger over hun
ene oor geschoven, de knoop van hun wollen sjaal
goed vast getrokken, de kraag van hun colbertje opge
zet en ze waren tussen twee buitjes door de zwarte
nacht ingestapt. Maar Guus was blijven plakken, want
het bier smaakte hem voortreffelijk die avond.
Toen de mannen van de marechaussee om elf
uur het cafeetje binnenstapten om te kijken of er die
nacht veel volk aan het boteren was, schommelde
Guusje net zat en wel naar buiten. Opgewekt liep
hij de kanten van huis op - hij had altijd een vrolijke
dronk over zich - en zonder aarzelen, omdat de man
nen uit de grensstreek bij nacht nog scherper zien
dan overdag, dat brengt zo het beroep mee. 't ging
natuurlijk niet vlug, maar het was geen aangeno
men werk. En ineens, toen hij langs een waterloop
kwam, was het misgegaan. Hij kreeg het gevoel of
hij een zware last op zijn rug meesjouwde. Dat was
natuurlijk niet zo'n vreemd gevoel, want als het weer
het toeliet, ontfermde hij zich tweemaal in de week
over een soortgelijk vrachtje. Maar dan liep hij in de
richting van Sint Jan en nu ging het precies de andere
kant uit. En hij tastte op zijn rug, maar daar voelde
hij niets. En toch begon deze vracht hoe langer hoe
zwaarder te drukken en niet alleen op zijn schouders!
Zijn voeten, zijn knieën, zijn handen, alles woog als
van lood en over de bonkende, zware pijn in zijn kop
zullen we maar niet praten.
Zo zwoegde Guusje Verhelst die nacht voort over
al de paadjes van de polder en dat zijn er heel wat.
Zijn slapen klopten wild van de inspanning, zijn
lichaam dampte van het zweet en van tijd tot tijd
huiverde hij van de kou, alsof een ijzige adem hem
in de nek blies. Stilstaan was er niet bij en even gaan
zitten ook niet; er was iets dat hem dwong voort te
beulen en voort te zeulen, tot zijn laatste krachten
verspild waren. En Guusje was een taaie, een pezige
en hij bezweek niet voor het eerste gore schemerlicht
een einde maakte aan de benauwdste nacht van zijn
leven. Hij zakte meer dood dan levend in elkaar, vlak
voor de deur van zijn huis. Daar vond zijn vrouw
hem een paar uur later en ze begon meteen met hem
een trap tegen zijn achterste te geven en hem uit te
schelden voor sloeber en smeerpieper, want het was
niet de eerste keer in haar moeilijk leven, dat ze hem
zo aantrof. Maar toen ze hem niet wakker getrapt kon
krijgen, haalde ze de buurman erbij en die zag met
een wat er met Guus gebeurd was. Die had Ossaart
rondgedragen, die nacht. Heel zijn pak zat onder het
slijm, een grijsachtig slijm als van palingen, maar
veel taaier en zijn hele lichaam droeg de sporen van
Ossaart: zijn heupen waren beurs van de blauwe plek
ken, want daar had Ossaart zijn knieën dichtgeknepen
en overal in zijn armen zaten vuurrode krauwen van
de scherpe tengels van Ossaart. Die buurman heeft
nog anderhalve kilometer terug de sporen van Guus
kunnen vinden, dwars door weiden en over akkers.
En zo zwaar was die last geweest, dat de sporen soms
twintig centimeter diep in de drassige grond wegzak
ten. Die sporen kwamen uit een niet al te grote plas
en hoe de buurman ook zocht, de plek waar Guus die
plas toch ingestapt moest zijn, bleek niet te vinden.
Let maar eens op als je in de grensstreek van de
Vlaanderens komt, in één van de vele cafeetjes. Daar
44 Zeeuws Tijdschrift