zie je dikwijls een man zitten, die wel zijn bier en bor
rel drinkt, maar die niets zegt, die zo maar voor zich
uitstaart met ogen, die in een andere wereld hebben
gekeken. En die mannen mogen nog van geluk spre
ken, want ze zouden het kunnen navertellen als ze
het wilden, maar ze zullen het nooit doen, want wie
Ossaart gedragen heeft, die zwijgt zijn verdere leven.
Pas op voor Ossaart, lach hem nooit uit, bespot
hem nooit, want hij kan lelijk wraak nemen. En als dat
nog niet duidelijk is geworden, lees dan de geschiede
nis van Sjaan Bliek van onder Poppendamme. Dat was
een Walcherse boerin om trots op te wezen: een flink
mens, knap en altijd opgewekt en goedlachs. Ze stond
op een keer de plaats te schrobben, toen Tinus langs
kwam, Tinus Minderhout. Hij had een wagentje met
een oude knol ervoor en daarmee sjokte hij de polder
af. Hij woonde in Gapinge, maar hij kwam overal.
Meestal ging hij voor een dag of vijf op stap en sliep
ergens bij een boer in een schuur of liever nog zomaar
ergens aan de kant van de weg, op een zeildoekenlap
en onder een oude paardendeken. De vrouwen zagen
hem graag komen, want hij verkocht alle, waar huis
vrouwen zo nu en dan verlegen om zitten.
Sjaan Bliek had een kom koffie voor hem inge
schonken, want die stond net klaar. Ze was net op het
punt om naar het land te gaan, waar de baas aan het
wieden was. Bij de kar van Tinus stond ze te kijken
naar wat ze misschien nog wel eens gebruiken kon,
zoals alle vrouwen dat kunnen doen en Tinus goot
de koffie op zijn schoteltje, omdat ze zo heet was en
slurpte met genoegen, 't Deed deugd, zoals ze dat op
Walcheren zeggen. En Sjaan Bliek maar kletsen intus
sen, over van alles en nog wat en maar lachen zonder
al te veel reden, maar dat was haar aard. Hoe nu het
gesprek op Ossaart gekomen is, dat valt moeilijk te zeg
gen; een mens zijn gedachten maken van die vreemde
sprongen, maar ineens had Tinus het over Ossaart.
Hij geloofde in Ossaart en dat is niet zo vreemd, want
mensen die veel buiten zijn, geloven in de natuur en
oolc in het bovennatuurlijke, dat brengen de rust en de
stilte mee en vooral ook de eenzaamheid.
Sjaan bliek geloofde natuurlijk niet in Ossaart. Die
zei, dat ze gelukkig te gezond was om in dergelijke
onzin te geloven. En met dat ze vragen wou: "Wat kost
dat schuiertje? keert ze zich een beetje onbeheerst om
en slaat met het borsteltje het boordevolle schoteltje uit
Tinus zijn handen en alles over zijn kleren. Daar was
weliswaar zo goed als niets aan te bederven, maar gie
rend van het lachen, zo was Sjaan nou eenmaal, loopt
ze naar de welbak om een emmer water te putten om
Tinus schoon te borstelen. En dat vrolijke gelach is het
laatste geweest dat ze ooit van Sjaan Bliek gehoord heb
ben. Tinus heeft het verhaal wel honderd keer verteld,
of je het horen wilde of niet: Slap van de lach gooit ze
de aker in de put, keert hem met een ruk en krijgt zo'n
schok, dat ze uit haarklompen schiet en hals over kop
de put in gaat. Haar gelach ging over in een schrille
angstkreet, die door het water gesmoord werd, die
onder water verdween nog voordat hij op volle strekte
was. Maar Tinus stond als versteend en kon een halve
minuut lang geen adem krijgen. Toen rende hij nar de
put en wat hij daar zag, zal hij zijn levensdagen niet
meer vergeten. Een broebeling van wild schuimend
water, een warreling van baaien rokken en twee woest
spartelende, zwarte kousenbanden. En Tinus kon niets
doen, niets! Later heeft hij nog vaak gedacht van had ik
maar dit of had ik maar dat, maar op het ogenblik zelf
stond hij als betoverd te kijken tot de kolking van het
water ophield en de benen van Sjaan na een paar laat
ste, trage bewegingen slap neervielen tegen de wand
van de put.
Toen eerst kreeg hij genoeg lucht in zijn longen om
te gillen en om hulp te schreeuwen, maar het was te
laat, Sjaan bliek lag dood in haar eigen waterput, als
het zoveelste slachtoffer van Ossaart. Ze hebben moei
te genoeg gehad om haar weer boven te krijgen, want
de put was niet groot en Sjaan was een flink vrouw
mens. En toen ze eenmaal op het droge lag, was haar
plotselinge duik voor niemand meer een verbazing,
want om haar hals hingen enkele slierten vers zeewier
en dat terwijl de put van Bliek zowat de zoetste uit de
hele buurt was. En wie zou er dan niet geloven aan
het bestaan van Ossaart...
J.C. Verkerk was literatuurhistoricus die onder
meer een scala aan bijdragen schreef voor het Zeeuws
Tijdschrift over buitenlandse auteurs die Zeeland
bezochten. Het hierin opgenomen 'Pas op voor
Ossaart...' is overgenomen uit Zeeuws Tijdschrift 12
(1962) 1, 1-8.
45 Zeeuws Tijdschrift