SAEFTINGHE - VERDRONKEN VERLEDEN Door Honoré Rottier De horizon van het Verdronken Land van Saeftinghe in Oost-Zeeuws-Vlaanderen tekent zich kaarsrecht af als een uitgestrekt landschap van ruig begroeid zand en slik. Geulen vertakken zich als het grillig wortel stelsel van een boom. Tussen die geulen liggen platen en slikken, die overstromen bij elk gewone hoge tij, en schorren, die enkel bij uitzonderlijk hoge water standen blank staan. Dag in dag uit ondergaat het gebied van 3500 hectaren de invloed van de getijden wanneer vloed- en ebwater door het net van prielen en kreken stromen. Nu eens land, dan weer zee. Toch zien we in dit onverbiddelijke landschap een verras send rijke plantengroei, een grote ornithologische verscheidenheid, een variatie aan kleine zoogdieren en een weelderige insectenwereld. In het najaar en in de winter verdwijnt veel van wat in het voorjaar en de zomer door de natuur was opgebouwd. Stormen beuken dan tegen de steile oeverwallen van de geulen. Enorme hoeveelheden slib, dat er maanden over heeft gedaan om te bezinken, schuiven dan weer de golven in. Lang voordat de middeleeuwers gronden gingen indijken en in cultuur brengen was dit het typische landschap voor grote delen van de Noordzeekust. De veelbereisde Romeinse historicus en geograaf Plinius beschreef in zijn Historia Naturalis uit 50 na Chr. met fascinatie de eigenaardigheden van deze kustvlakten met de termen: 'wijds, leeg en onherbergzaam'. Op het einde van de laatste Ijstijd, 10.000 jaar gele den, tekende zich in het Land van Saeftinghe een toendra-achtig golvend landschap af met weinig begroeiing en onderhevig aan zandstormen. Hierdoor ontstonden metershoge opgewaaide zandduinen die zich in noordoostelijke richting uitstrekten. Een zo'n zandrug, die in de ondergrond van Hulst naar het noordoosten tot in het Land van Saeftinghe loopt, heeft in de latere geschiedenis van de opbouw van het landschap een belangrijke rol gespeeld. Deze rug verhinderde immers tot in de achtste eeuw dat de Schelde een westelijke richting kon nemen. De rivier mondde meer noordelijk in de Maas uit. Van de tegenwoordige Westerschelde was toen nog weinig of niets te bespeuren. Toen als gevolg van klimaatverwarming na de laat ste Ijstijd het landijs ging afsmelten steeg het water peil van de Noordzee met tientallen meters. Engeland 47 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 51