als brandstof afzet vond. Ook Antwerpen was een belangrijke bestemming van het streekproduct. Het transport naar de 'torfhuzen' in de steden gebeurde met kleine vletschuiten of 'platboomen scepen' die door de smalle en ondiepe leden konden varen. Omdat turf droog verscheept moest worden werd het in de lente uit de grond gehaald om 's zomers maan denlang te kunnen drogen. In de vier werkwoorden 'delvene', 'makene', 'drooghene' en 'uphoepen' lag inder daad de hele turfexploitatie besloten. In de eerste helft van de dertiende eeuw kwamen in het landschap van akkers, weiden en moerneringsvel- den van het Land van Saeftinghe een zevental dorpen op. In het noordelijke deel: Saeftinghe Sint-Marie, Weele en Namen, zuidelijk daarvan: Sint-Laureins, Casuwele en Stampaert. Net over de tegenwoordige Belgische grens lag het dorp Tervente, de oudste kern van moernering in het gebied. Bestuurlijk centrum van de heerlijkheid was het kasteel van Saeftinghe, dat Margaretha van Vlaanderen in 1279 aan de oever van de Honte had laten bouwen. De ligging van de neder zettingen, de wegen waarmee ze onderling waren ver bonden, de dijken die ze beschermden, en van alleen staande hoeven en molens is momenteel nog exact te reconstrueren door middel van oude kaarten en vooral door luchtopnamen. Een van de belangrijkste dorpen in het gebied was Casuwele dat op zijn hoogtepunt omstreeks 1400 zo'n 400 gelovigen telde. Het lag gunstig aan de rand van de intensief geëxploiteerde Veensche- en Casuweelsche Moeren, die deel uitmaakten van de gordel moergronden tot voorbij Hulst. De dorps kern lag in het westelijke deel van de in 1907 inge dijkte Hedwigepolder. Casuwele groeide daar vanaf omstreeks 1200 uit op de rand van een noordoost gerichte delczandrug die zich in de ondergrond punt vormig uitstrekt tot aan de dijk van het tegenwoordige Sieperdaschor. De zandrug bood destijds een draag krachtige ondergrond voor bebouwing. Aanvankelijk was Casuwele een agrarische kern en marktplaats voor landbouwproducten uit de omgeving. Maar het dorp ontwikkelde zich snel tot een van de belang rijkste Vlaamse moerneringscentra en als verkoop plaats voor turf. De veenlaag in de omgeving was ongeveer een meter dik en gemakkelijk bereikbaar. Voor de aan- en afvoer beschikte Casuwele over een aanleghaventje aan de waterweg, de 'Coeveringhe'. Deze brede geul doorheen het weggeërodeerde veen liep vanaf het noordoostelijke naar het zuidwestelijke gedeelte van de tegenwoordige Hedwigepolder. Op de houten kade aan de Coeveringhe werd turf door de van heinde en ver komende turfschippers inge scheept. Met hun schepen passeerden ze Casuwele nadat ze er bij het tolkantoor hun verplichte bijdragen hadden geleverd. De dorpskern grensde aan een dijk met daarin twee afsluitbare duikers voor de afvoer van overtollig water. Op de punt van de zandrug, 800 meter noordelijk van de kerk van Casuwele, gedeelte lijk in de Hedwigepolder en het Sieperdaschor, lag het langgerekte gehucht Stappaert. Een zware dijk tussen Cijns- en Casuweelsche Moerpolder scheidde beide woonkernen, maar via een april aan de oostzijde van deze polderdijk en een landweg was verkeer over land mogelijk. Nergens is het alledaagse leven zo sterk gebonden aan het natuurlijke milieu als in een middeleeuws polderlandschap. In het Land van Saeftinghe was het evenwicht tussen bedreiging en veiligheid wankel, maar generaties lang ging het goed. Tot de tweede helft van de zestiende eeuw. Tegen het eind van de middeleeuwen tekende de Westerschelde of Honte zich nog af als een waddengebied van slikken en schorren waartussen geulen van geringe diepte mean derden. Scheepvaart over grote afstanden, gericht op Antwerpen, gebeurde toen nog over de Oosterschelde die voldoende diepgang voor de grote Hanzeschepen bood. Maar door de aanhoudende eb- en vloedwer king werd ook de Westerschelde geleidelijk aan een grote stroom. Haar geulen schuurden verder uit en grote stukken grond langs de noordelijke oeverdijlcen 50 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 54