van het Land van Saeftinghe schoven in het water.
Ook landinwaarts gingen dan gronden verloren. Het
gebied werd niet alleen kwetsbaarder door de toege
nomen getijdewerking van de Noordzee. Ook door de
eeuwenlange veenexploitatie, waarbij de bodem op
veel plaatsen meer dan een meter was verlaagd, nam
het overstromingsgevaar toe.
De inundaties volgden elkaar steeds sneller op.
Vooral de Allerheiligenvloed in 1570 had catastrofale
gevolgen. Volgens ooggetuigen van die ramp braken
toen de dijken door in vrijwel alle polders langs de
Honte. Alleen al vlak bij de kerk van Casuwele sloegen
de stormvloeden twee tientallen meters brede bressen
in de wering. Na deze vloed ondernam men nog wel
pogingen om het verloren land terug te winnen maar
inmiddels was de Tachtigjarige Oorlog uitgebroken.
Herstel van dijken bleef daardoor achterwege.
In 1572 staken de watergeuzen de Westerschelde
over, beschadigden de kerken en plunderden de dor
pen Namen, Saeftinghe, Stappaert en Casuwele. Voor
de zuidelijken was dit aanleiding om in allerijl ver
dedigingswerken in het gebied te bouwen, zoals het
fort Haeften, gelegen op de dijk van de Noordpolder
en het fort Saeftinghe vlak bij het gelijknamige dorp.
In 1584 liet Alexander Farnese ter bescherming van
Antwerpen tegen de oprukkende geuzen de dijken
doorsteken. Het Land van Saeftinghe verdween, zoals
bijna heel Hulster Ambacht en de Wase polders,
onder de vloedgolven. Jarenlang bleven deze gebie
den overstroomd liggen. De dijken kalfden af terwijl
het Scheldewater door diep uitgeschuurde geulen
binnenstroomde. Het landverlies was enorm maar
terugwinnen van de verloren gronden was onmogelijk
door de oorlogsomstandigheden en gebrek aan geld
en mankracht.
Gedurende generaties bood het Land van Saeftinghe
de aanblik van een troosteloze vlakte waar her en der
de restanten van kerktorens, huizen en dijken boven
uitstaken. In de luwte van deze restanten vormden
zich door de jaren heen de hoger gelegen schorren.
Slechts de kerktoren van Namen bleef tot het einde
van de achttiende eeuw overeind, dienst doend als
baken voor de scheepvaart op de Westerschelde.
Het gebied was definitief 'verdronken' en er ont
stond een legende die haar ondergang toeschreef aan
de praalzucht van de vroegere bewoners. 'Dat landt
aen de Schelde was scone ende vruchtbare met vele
lieflijclce dorpen... Maer alsoe de rijckdom de inwoon-
ders van diere hadde ontsteke en gecorrumpeert duer
ijdelheijt ende hoeveerdichijt... so datte Gode om
wrake slaghede.'
Resten uit het verleden zijn schaars geworden.
Sinds de ondergang van het gebied zijn de oude
bewoningsresten met een dikke kleilaag bedekt. In
de dorpen Paal en Nieuw-Namen, aan de rand van
het Verdronken Land, zijn in de muren en vloeren
van oude vissershuisjes nog grote middeleeuwse bak
stenen verwerkt die door vissers in de geulen tussen
de schorren waren gevonden. Twee grote schaaps
kooien liggen een kilometer van elkaar in het ooste
lijk gedeelte, op de dijlcrestanten van de voormalige
Noordpolder. Op enkele plaatsen treft men in de turf-
lagen nog rijen boomstronken aan van in de zestiende
eeuw aangeplante fruitbomen.
Aan de andere kant van de zeedijk ligt de in 1907
ingedijkte Hedwigepolder, een cultuurlandschap met
een bijzondere bekoorlijkheid. De kaarsrechte lijnen
van populieren, verspreide bosjes en kleurrijke velden
geven het een opvallende intimiteit. Langs een smalle
watergang leven ruiters zich uit in een dolle paarden-
rit. Een meter onder de trappelende hoeven liggen
de restanten van huizen, kerk, haven en sluizen van
het dorp Casuwele... En de wegen waarover eeuwen
geleden honderden mensen het onherroepelijke ont
vluchtten en voorgoed achter zich lieten.
Honoré Rottier is stedenbouwkundige en auteur
van diverse boeken op dat gebied.
51 Zeeuws Tijdschrift