zakdoek en stopte hem in mijn broekzak. En wat heb jij meegebracht? vroeg de meester toen het eindelijk tijd was voor dierlcundeles. Hij stak zijn hand al uit, hij gaf graag dierlcundeles. Ik haalde de zakdoek met de zeester uit mijn broekzak en maakte het pakje open. De pootjes van het dier bewogen niet meer. Een zeester, meester! Pfff, een wc-ster! Zei Winston Willems die naast me zat. De zeester gaf inderdaad een misselijkma kende geur en de armen hingen een beetje krom en de pootjes wilden absoluut niet meer bewegen. Toen Winston Willems aan de beurt was geweest om iets mee te brengen, had hij een koninginnepage in een jampot meegebracht die doodgemoedereerd de hele middag bleef leven en rustig op een bosje peeloof zat. De vlinder was aan het eind van de les netjes en vrolijk fladderend het raam uitgevlogen. Meester gaf mij een zilveren gulden die ik pre cies in het midden op de rug van de zeester moest leggen, en daarna kreeg ik de opdracht om met een vlijmscherp mesje langs de rand van het muntstuk te snijden, waardoor een gat ontstond, net een dekseltje dat je open kon doen, zodat je in het binnenste van het dier kon kijken. Meneer zette eventjes met grote krijtstrepen een zeester op het bord, schreef er stekel- huidigen boven en tekende precies wat ik beschreef: een slijmerig dingetje, dat was de maag. En een ander dingetje, dat was de anus, en een rondje dat hij een zeefplaat noemde (of zoiets) en hij tekende een stelsel van waterbuizen en legde uit hoe de zuigvoetjes werkten doordat ze volgepompt werden met water en hij ging zelfs naar de bezemkast om een rubberen handschoen te halen; door hem vol lucht te blazen of leeg te zuigen liet hij ons zien hoe mooi de voetjes van de zeester werkten. (Wij moesten er toen om lachen, maar we weten inmiddels wel dat je van de meest belachelijke meesters het meeste opsteekt.) Hij vertelde dat de mensen vroeger dachten dat de zeester was ontstaan doordat vijf slangetjes of wor men aan elkaar waren gegroeid, wat ik een wonderlijk idee vond, en legde uit dat slangsterren niet liepen, maar zich vaardig door het water konden bewegen door heftig met hun armen te roeien. Meester deed vaardig en heftig voor hoe een slangster dat deed met zijn armen. De zilveren gulden moest ik aan meester terug geven, want het geld groeide hem niet op de rug. Het mesje wilde hij trouwens ook terughebben. Vlokreeftje Levend, halflevend op het strand tussen het zwarte wier een plank. Als ik die optil springen, ping, ping, ping, ping, ping (onder de denkbeeldige klank van een piano met punaises in de viltjes van de hamers gedrukt), een niet te tellen aantal strandvlooien alle kanten uit. Zij zijn moeilijk te pakken. En als je er een vangt, houdt hij zich doodstil. Zijn lijfje lijkt voorbaat samenge drukt. De buitenkant paarlemoerkleurige schijfjes, half doorzichtig, een buitenaards maansteenkiezel steentje. Met zijn donker, zielig kraaloog kijkt hij je aan: Ach mijnheer, laat me gaan, laat me alsjeblieft gaan, mijnheer, maar ja, u hebt alle macht. Angst bepaalde toch altijd al mijn armzalige leven en altijd en altijd ben ik aan het toeval overgeleverd. Laat het deze maal grootmoedig zijn. Ik doe niet veel kwaad, ik moet nog wat rondscharrelen, rommel eten, het wier afgrazen, toe, mijnheer, ik doe toch niets... Als ik hem loslaat, blijft hij even stilliggen in het zand. Hij doet alsof hij dood is, en alsof hij inderdaad niets doet, maar hij is schijnheilig, dat weet ik. Als hij denkt: nu kan het wel weer, kruipt hij zo vlug hij kan het zand in. Je zou haast gaan denken dat hij daar thuishoort. Angsthaas. Spookkreeftjes Aan elkaar gekitte, transparante elementjes lijken ze, ze hebben wat weg van minuscule glazen marione- tjes: de teringlijdertjes, de hongerlijdertjes, de wande lende geraamten, geen idee wat ze precies zijn en hoe ze genoemd willen worden. Dieren zijn niet voor de mens gemaakt en zeker deze Caprellidae niet. Ze wil len niet door ons gezien worden, door niemand niet, anders waren ze wel groter en met wat fellere kleuren of flikkerlichtjes meer zichtbaar. Spookkreeftjes wor den ze ook wel genoemd. Maar ze doen van dichtbij wel aan heel kleine mensjes denken, vooral als ze, 54 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 58