Dit is gewoon helemaal niks en wat ik zie dat ben ik zelf. Het vreemde is dat deze gedachte niets veront rustends heeft. Eerder voel ik een kleine, gelukzalige golf op komen zetten. Nu ik zover ben, kan ik me ook concentreren op de enige woonruimte in de buurt die verlicht is. Het is een ldeine, sombere bijkeuken, gebouwd achter een hoekhuis. Er brandt binnen een tl-buis. De gordijnen zijn half dichtgeschoven. Er is niemand in de bijkeuken. Het helle licht doet zijn uiterste best om te benadrukken dat het overbodig is. Het lijkt zich te verontschuldigen tegenover de duis ternis. Ik blijf staren naar de verlichte bijkeuken. Mijn gewaarwording is in feite gelijk aan die tijdens de observatie van het duister. Totale leegte. Hoe moet ik me hiervan losmaken? Wie kan me losscheuren van dit uitzicht? Ik krijg ten slotte hulp van mijn vrouw. Wat sta je hier te kijken, hoor ik plotseling achter me. Is er iets te zien? O, nee, ik kijk zo maar wat, antwoord ik en draai me om. Later zal ik schrijven: Waarschuwing op een winteravond Moerastuinen, een nachtgang rijen verbannen huizen Ramen op een laat uur blinde ogen van een buurt Ook zijn er stukken hemel weg delen van de dag onvindbaar Uit een serre lekt licht kouder licht dan ik ooit zag De plek waar ze duisternis vermalen raakt ook jullie hart Beweging komt van rook, uit schoorstenen ontsnappen jullie IV Een cardioloog in het Ziekenhuis Walcheren is mijn redder. Hij heft mijn hartstilstand op en houdt me in de ambulance in leven tijdens de lange tocht van Vlissingen naar Antwerpen. Daar word ik onmiddellijk op een stalen tafel gedeponeerd en geopereerd. Drie dagen later kom ik bij kennis. Dat gebeurt op aandringen van een zeu rende stem in mijn oor. Merkwaardig genoeg weet ik dat ik me in Antwerpen bevind. Het ergste fysieke leed is op dat ogenblik geleden, maar de psychische ellende moet nog komen. Mijn verblijf op de Intensive Care is overdag niet bijzonder problematisch, maar 's nachts komen de nachtmerries, de angsten en de wanen. In deze fase is er geen sprake van een esthetisch aspect van de ellende. Er schittert niets, ook niet in mijn bewustzijn, 's Nachts ben ik ervan overtuigd dat ik doodga. Tijdens mijn reanimatie heb ik een longontste king opgelopen. Voortdurend heb ik het gevoel dat ik stik. Ook hoor ik allerlei stemmen om me heen. Complotten! Op het ultieme ogenblik van doodsdrei ging ben ik echter rustig. Ik probeer simpelweg de sprong naar de dood te maken. Over dit moment heb ik vaak nagedacht. Hoe zal ik reageren als alle zeker heden verdwenen zijn? Vlucht ik in dat geval naar de religie uit mijn jeugd en ga ik alsnog overstag voor de hersenspinsels over een almachtige god? Niets van dat alles. Op dit uur U blijk ik de nuchterheid zelve. Ik richt mijn blik op een tekening van mijn zoon, die boven mijn bed hangt. Dat zal het laatste zijn wat ik zie. Er gaan geen bijzondere gedachten door mijn hoofd. Na een tijdje moet ik concluderen dat mijn dodensprong mislukt is. Wel heb ik het moeilijkste examen uit mijn leven met tamelijk goed gevolg afge legd. Ondanks deze overwinning raak ik hierna nog een paar keer flink in de war (delier). Tijdens een van die nachten ruk ik me los uit mijn bedrading en ga ik 59 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 63