het steeds groeiende leven zien, dat juist door het
negatieve steeds sterker wordt. -
Van Eeden en Mondriaan als helpers van de mens
heid, de een door een ontstijging van het eigen ik voor
te staan, de ander door het eigen ik te sublimeren.
In de karakteristieken die daaraan ten grondslag lig
gen, heeft lijkt mij Van Eedens reactie uit 1909 op
Mondriaans werk haar basis.
De tentoonstelling Spoor-Mondriaan-Sluijters
Mondriaan had naar de driemansexpositie in het
Stedelijk Museum onder meer Avond aan de Weesper-
zijde (1901-1902), De rode wolk (ca. 1907), Bomen aan
het Gein hij opkomende maan (1907-1908), Devotie
(1908), Bos bij Oele (1908), Molen hij zonlicht (1908),
De rode boom (1908) en vermoedelijk enkele hooiber
gen, chrysanten en zonnebloemen ingezonden.
Goed en kwaad, mooi en lelijk, gezond en ziek
- het zijn allemaal betrekkelijke begrippen, zo leidde
Van Eeden zijn bespreking in het blad Op de Hoogte
in, niet voor bewijs vatbaar en alleen berustend op een
min of meer algemeen persoonlijk gevoel. 'De meeste
waanzinnigen achten zichzelve gezond en hun mede-
menschen ziek. Het ware te wenschen dat men meer
algemeen begreep dat in deze vragen niets te bewijzen,
maar alleen te beweren valt.'
Na een uitvoerige inleiding over decadentie is de
recensent dan aanbeland bij de tentoonstelling zelf:
Nooit heb ik zulke zuivere gevallen van acute deca
dence zóó duidelijk voor oogen gehad. Het zijn,
wat de medicus noemt: typische ziekte-beelden. Bij
Mondriaan is de val tragisch en ontzettend. Zijn oor
spronkelijke begaafdheid is het grootst, en zijn val het
diepst. In zijn oudere periode zijn waarlijk prachtige
motieven. Zijn vizie van de natuur is grootsch en
nobel. Zijn kleur is hier en daar wonder-mooi. Maar
geen enkel werk is rijp, en onder al die machtige
schetsen en studies is er géén tot een voltooid mees
terwerk geworden. Wie toen zijn hoofd op hol heeft
gebracht is niet geheel duidelijk. Vermoedelijk van
Gogh. Maar duidelijk is dat hij, vrij van alle school-
schheid geworden, totaal het evenwicht verloor en
op 't afschuwelijkst aan 't kladden is gegaan. Alle
decadence verraadt zich 't eerst in het kleurgevoel.
Bij Mondriaan openbaart zich dit symptoom in een
ontzettende orgie van de meest rauwe, barbaarsche
en felle kleuren, die hij bij elkaar kon smeren. Daarbij
gaat tevens alles wat teekening, compositie of techniek
heet, verloren, sommige van zijn latere stukjes zijn
niet meer dan onnoozel, rondweg leelijk jongenswerk.
Het werk van een kind - en nog wel een ziek, baldadig
kind dat een paar potten verf tot zijn beschikking had.
En dat terwijl hij indertijd in zijn artikel over Van
Gogh had laten weten: 'Voor mij zijn de finessen van
uitvoering, van tonaliteit minder belangrijk dan voor
de menschen van 't vak. Ik vraag alleen wat ik mooi
vind en mooi blijf vinden.'
In 1909 was Van Eedens bewondering voor Van
Gogh al teruggebracht tot de erkenning van een geni
ale oorspronkelijkheid die de kracht tot een evenwich
tige voltooiing miste. De laatste werken van Van Gogh
omschreef hij als 'woeste uitspattingen van een totaal
verwilderden geest'. En in 1910 noteerde hij na een
bezoek aan de Van Gogh-tentoonstelling in Berlijn in
zijn dagboek: 'Bijna potsierlijk is de Duitsche roem
van dezen half-waanzinnige.'
Op de vraag 'Waarom Van Gogh wel en Mondriaan
niet?' moet het antwoord wel luiden: vanwege het ver
schil in ontvankelijkheid voor dit soort zaken tussen
de Van Eeden uit 1890 en die uit 1909.
Aan zijn negatieve recensie in 1909 had Van
Eeden nog wel toegevoegd: 'Nu moet men hieruit
niet lezen dat ik de genoemde schilders werkelijk
voor malende houd. Zulk een smaak-verwildering kan
voor korten tijd optreden en voor 't overige geen al te
diepen invloed op 't zielsleven van een mensch uitoe
fenen.' Min of meer onbewust moet hij hebben aan
gevoeld dat er in de bijna meedogenloze en mogelijk
vertwijfelde wijze waarop Mondriaan in Bos bij Oele
- herinnerend aan werken van Munch en Hodler, die
aansluiten op de noordelijke romantische traditie van
Friedrich en Runge - en in De rode boom bezig was
de lijn en de kleur een eigen leven te geven ten koste
van het onderwerp als vorm, een peilloze afgrond van
mogelijkheden school. De rode boom kan voor, tijdens
67 Zeeuws Tijdschrift