Subjectiviteit Umberto Eco opent zijn discours over het Sublieme met het toelichten van een nieuwe opvatting van de Schoonheid die vanaf de achttiende eeuw opduikt: het aanvaarden van het principe dat smaak een subjectief gegeven is. Tot dan ging men er vooral van uit dat Schoonheid besloten lag in de vorm van een object. Als dat object aan bepaalde geldende schoonheidscri teria beantwoordde (bijvoorbeeld de juiste proporties bezat, of harmonieus was), dan werd het beschouwd als mooi. Nu komt daar de subjectiviteit van het smaakoordeel bij. Dat wil zeggen dat het subject, met andere woorden de toeschouwer die het kunstobject beschouwt, in zijn appreciatie of kunst al dan niet Schoonheid oproept, geleid wordt door zijn persoon lijke smaak, zijn individuele zintuigen, zijn specifieke verbeelding en eigen gevoel. Het aanvaarden van de subjectiviteit als bepalende factor bij de kijkervaring van het publiek is bij theater zeer bepalend. Wellicht de sleutel tot het succes van veel voorstellingen die het Nazomerfestival de voor bije jaren produceerde is het bewust manipuleren en onderuit halen van de traditionele verwachting spatronen die bij reguliere theaterbezoekers leven. Wie naar een ZNF-voorstelling komt, wordt om te beginnen al geconfronteerd met de zoektocht naar de locatie. Er wordt niet gespeeld in een schouwburg of theaterzaal, maar op telkens andere plekken in het landschap van Zeeland. Dit vereist meteen al een andere basishouding van het publiek. Je moet vooreerst al meer moeite doen om er te komen, een routebeschrijving raadplegen, op de kaart kijken, of tegenwoordig eventueel het navigatiesysteem in je auto programmeren. Bovendien is ook het comfortgehalte meestal anders dan in de schouwburg waardoor de bezoek ers in plaats van weg te dromen in de pluchen fauteuil van de warme theaterzaal, geconfronteerd worden met wisselende fysieke omstandigheden. De ervaring van het buiten zijn op een al dan niet zwoele nazomeravond met het vallen van de avond, de beleving van de ondergaande zon en de overgang van licht naar donker, het voelen van de kilte van de avond, het snijden van de wind, of zelfs het trotseren van een regenbui. Om de routine van de toeschou wer verder buiten spel te zetten, is bij de meeste ZNF-producties de verzamelplaats voor het publiek niet meteen de plek waar de voorstelling ook effec tief gespeeld wordt. Een korte groepswandeling naar de speelplek wordt vaak ingebouwd om enerzijds de gemeenschappelijke beleving bij het publiek te ver hogen, maar ook om het scènebeeld zo laat mogelijk vrij te geven. Daardoor wordt de toeschouwer zo lang mogelijk nieuwsgierig gehouden en krijgt hij ook die speelruimte in esthetisch betere omstandigheden te zien, dat wil zeggen bij het vallen van de avond op een moment dat de intensiteit van het kunstlicht al langzaam de afnemende kracht van de avondzon overneemt. Coupure De productie die er wellicht het best in slaagde om op een subtiele manier het kijkperspectief van de toeschouwer te manipuleren was Coupure van Heieen Verburg, gespeeld in een polder bij Zonnemaire tijdens ZNF 2002. Het stuk ging over de blijvende kwetsuren van de Watersnoodramp vijf tig jaar na datum, maar speelde op een plek in het Zeeuwse landschap waar alle sporen van die natuur ramp al lang zijn uitgewist. Het polderlandschap waarin gespeeld werd was an sich alles behalve spectaculair, het was integendeel quasi archetypisch Zeeuws: zonder opvallende kenmerken, eindeloos vlak met aan de horizon een traag oplopende dijk. Op weg naar de tribune liep het publiek bijna ach teloos voorbij aan de speelplek want er waren geen buitengewone decoringrepen te zien. Maar met de 72 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 76