tribune zelf was er wel wat aan de hand, die was overdekt en werd langs de achterkant betreden door de toeschouwers. De voorkant was afgesloten met een theaterdoek, zodat het publiek als het ware in een gesloten zwarte doos terechtkwam, maar waar door tegelijk ook het beeld van het landschap waarin gespeeld werd ook verborgen bleef. Het eigenlijke startsein van de voorstelling was het in één klap vallen van dat voordoek, een oude theatertruc die aan het traditionele Japanse kabuki- theater ontleend is. Het resultaat was zeer verras send voor het publiek dat plots door de lijst van de tribuneopening naar een gekaderd theaterbeeld keek met daarin vooraan een oude vrouw met een jachtgeweer op de schouder die op een hooibaal zat voor haar openingsmonoloog. Achter haar een kilometerdiep polderlandschap, subtiel aangelicht met gelig licht waardoor er een soort Fellini-achtige kleurensfeer ontstond alsof je keek op een gouden korenveld. Om de dieptewerking van het beeld te versterken waren een aantal daken van boerderijen subtiel aangelicht, waardoor ze op het netvlies van de toeschouwer genoteerd werden, in plaats van te verdwijnen in het avondlijke duister. Verder waren er met hetzelfde doel in dat korenveld een aantal in plastic folie ingepakte hooibalen gelegd. Het resul taat van die paar kleine ingrepen was een monumen taal toneelbeeld waarin de nietigheid van de mens en de tragiek van de twee hoofdpersonages extra uit de verf kwam: een vrouw en een man die getekend waren voor het leven door de blijvende littekens van de Watersnoodramp, tegenover de onaantastbare grootsheid van dat immense Zeeuwse polderlandsc hap. Kunst versus natuur De oudste verwijzing naar het Sublieme vindt Umberto Eco in de eerste eeuw, meer bepaald bij de Griekse schrijver Pseudo-Longinus. Die stelt in een traktaat over dit onderwerp dat het Sublieme geen natuurlijk fenomeen is, maar een gevolg van kunst. In de context van de literatuur, het onderzoeksveld van Pseudo-Longinus, is het Sublieme iets wat het poëti sche betoog van binnenuit bezielt en de luisteraar of lezer in extase brengt. Bij theater wordt die beleving verplaatst naar de toeschouwer die tegelijkertijd aan gesproken wordt via verschillende zintuigen. Zeker op locatie is een theaterbezoeker meer dan alleen een luisteraar naar toneelteksten: het visuele speelt even zeer een hoofdrol, maar daarnaast zijn er ook zeer uiteenlopende andere zintuiglijke ervaringen, denk bijvoorbeeld aan de geur van de plek, die in een nor male theatercontext van ondergeschikt belang zijn. Vanaf de achttiende eeuw wordt het idee van het Sublieme volop in verband gebracht met de belev ing van de natuur. Wellicht ligt hier de duidelijkste link met de 'Zeeuwse potentie voor het Sublieme', waar Paul van der Velde het over heeft. Zeeland Nazomerfestival huldigt als artistiek credo dat het landschap van de Deltaprovincie in de hoofdrol wordt geplaatst. Daarbij wordt er vaak een 'natuurlijk' decor gezocht om een toneelstuk in te spelen, om er een inhoudelijke relatie mee aan te gaan, of ook om er juist een confrontatie mee aan te gaan. Het hierboven aangehaalde voorbeeld van Coupure past helemaal in deze context. Een voor het theater bij uitstek interessant aspect bij het beschouwen van het Sublieme van de natuur is Eco's constatering dat 'door de eeuwen heen naast mooie en aangename dingen, ook gruwelijke, ang staanjagende en smartelijke fenomenen bestonden' en dat 'de kunst vaak geprezen was omdat zij op een mooie manier het lelijke, het vormeloze en het gruwelijke had nagebootst of weergegeven.' Hij verwijst daarbij naar de Poëtica van Aristoteles, waa rin de ultieme doelstelling van de tragedie wordt uiteengezet: het teweegbrengen van een loutering sproces of een bevrijdende catharsis bij de toeschou- 73 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2007 | | pagina 77