de schepen nastaart. Een man - want het zijn altijd
mannen - zonder perspectief, behalve dan dat ene.
Gelukkig blijven mijn gedachten heel gemakkelijk
afglijden naar die andere havenstad. Regelmatig vraag
ik me af, hoe het me vergaan zou zijn als ik daar was
gebleven.
Om de wildgroei aan gemijmer de kop in te
drukken bezoek ik Rotterdam regelmatig. Dergelijke
uitstapjes hebben een helend effect, dat kan ik verze
keren. Natuurlijk ben ik trots op de Rotterdamse brug
gen, de hoogbouw, de schittering van de stad, zelfs op
het bombardement, maar tegelijkertijd is het alsof ik
een derde-wereld-oord frequenteer. In de tram hoor
ik alle talen, behalve Nederlands. En op de plekken
waar ik gewoond heb is alles onderuitgehaald. Niet
alleen de lichamen van mijn familieleden zijn tot stof
vergaan, maar ook hun geesten zijn verdwenen. Hun
straten en buurten zijn overgenomen door vreemde
lingen. Ik weet niet hoe gauw ik de oude plekken in
Zuid de rug toe moet keren. Op naar de havens dan
maar, waar ik als kind vooral de bananenboten in
de gaten hield. Of naar de Lijnbaan waar ilc ooit de
gestalte van de Reus van Rotterdam vermoedde. De
bijenkorf was een fascinerende winkel, omdat ik als
kind de letterlijke betekenis van de naam niet los kon
laten.
'Ik kijk nooit de kant van de haven op,' zei mijn
moeder op een keer. 'Daar is het veel te rommelig.'
Nu ik toch zover ben, dat ik binnen de grenzen van
dit artikel aanvaard heb een inwoner van Terneuzen
te zijn, kan ik wellicht wat informatie geven over
mijn stad. Wel, 's zomers zijn hier havenfeesten. Het
programma is des havens, dat wil zeggen plat amuse
ment met rondvaarttochten op sleepboten, een wateri
ge kermis, een muziektent en een paar demonstraties
van scheepsbluswerkzaamheden. Ook davert er in die
periode een helikopter boven alle hoofden. Bezoekers
kunnen een vlucht van een kwartier maken. Zo komt
het dat ik de feestelijkheden consequent met koppijn
afsluit. Het bezoekersaantal bedraagt ieder jaar gek
genoeg 35.000, precies het aantal inwoners van de
stad Terneuzen.
De rivierdijk langs de Schelde is onlangs ver
hoogd. Het wandelpad op de dijk heet tegenwoordig
Scheldeboulevard. Boulevard is een benaming die iets
heel breeds veronderstelt. In die klassieke zin is er
dus geen sprake van een boulevard, maar eerder van
een breed voetgangerspad met tal van luxe zitbanken,
dat wel, en enkele beeldgroepen, binnenkort gecom
pleteerd door de reusachtige bronzen man van Thom
Puclcey.
Het sluizenstelsel aan de kop van het kanaal
van Gent naar Terneuzen bezit een functionele
naam: Portaal van Vlaanderen. De drie sluizen: de
oude Middensluis en de later aangelegde West- en
Oostsluis, zijn immers voor de haven van Gent van
levensbelang. Drie sluizen, dat betelcent voor het ver
keer gegarandeerde doorgang, behalve als een van de
sluisdeuren geramd wordt, wat regelmatig gebeurt.
De doorgang is immers amper berekend op zeesche
pen die zo groot als flatgebouwen voorbijschuiven.
De stad Gent verlangt hevig naar een nieuwe zeesluis,
omdat de haven daar achteruitboert.
Je voelt het als je in het havengebied komt: hier
wordt gerekend. De hersenen van het havenbedrijf
knetteren. Er moet een grote sluis bijkomen. Grotere
zeeschepen wijken steeds meer uit naar Rotterdam.
Gent vraagt, Gent eist, Gent schreeuwt het bijna uit.
En Terneuzen moet en wil volgen. Maar het zal toch
op zijn vroegst 2017 zijn, eer de nieuwe doorvaart
gerealiseerd is.
Ik wil eindigen bij het kanaal: een zwarte streep
water tot aan Gent. Saai en vuil voor iemand zonder
plaatselijk verleden, maar ik herinner me hopen staal-
ringen (om vijandelijke duikboten tegen te houden),
een werf die we clandestien bezochten in een oude
roeiboot, een geheimzinnige staalfabriek die geen kilo
staal geproduceerd heeft, geheimzinnige waterputten.
Dit was mijn havenpraatje. Dus samenvattend:
havens, dat is een kwestie van vracht en overslag,
van tonnen en slepen, van vrachtbrieven en hoeren.
Een bepaald percentage van de bevolking leeft ervan.
En iedereen krijgt een tik mee van de haven. Het is
het water dat de stemming bepaalt, direct of indirect.
En hier ter plaatse gebeurt dat onder toezicht van
De Vliegende Hollander. Hij is weliswaar de ideale
maritieme geest voor alle schepelingen, maar wij
in Terneuzen hebben hem geadopteerd als verloren
maritieme Zoon. Een geest die er niet mee op kan
houden, kortom een spook staat symbool voor onze
stad. Wat zegt dat over ons?
36 Zeeuws Tijdschrift 2007 3-4