weg kan ik de bronzen man zelf niet zien. Dichterbij
gekomen constateer ik dat de drie onderdelen door
noodlassen verbonden zijn. Het zonlicht valt fron
taal op het beeld, dat naar het centrum van de stad
gekeerd staat. Vanzelfsprekend imponeert het nu op
een andere manier. Ik word vooral getroffen door de
tragische pose.
Op de set tref ik ook een onbekende man in
uniform aan. Die stelt zich voor als bewaker. Dus
wat betreft een mogelijke beeldenstorm hoef ik me
geen zorgen te maken. Er is zelfs een onderkomen,
een keet voor de geüniformeerde man. Ik blijf een
beetje in de buurt van het beeld ronddwalen. Ik kan
nu het reliëf op het bronzen doek ontcijferen: antiek
Italiaans. Wat een vondst, denk ik, om het landschap
horende bij de anatomische man op een monumen
taal bronzen doek te plaatsen.
De volgende dag besluit ik thuis te blijven, omdat
het opnieuw noodweer is. Tegen de middag wint de
zon echter terrein. Ik kan het niet laten en ga weer
op weg naar het beeld. Het terrein ligt er verlaten bij.
Alleen het middenstuk van het beeld, de anatomische
man zelf, staat nog overeind. De zijvleugels liggen
op de grond. In de cabine van een heftruck wacht de
bestuurder af. Hij is de enige aanwezige. Ik maak
een praatje met hem. Hij snapt niet dat het beeld niet
zichtbaarder voor de stad is opgesteld. Hij vertelt wat
er zoal ter plekke gebeurd is. Er zijn lceilbouten in het
beton bevestigd. De onderdelen zijn gedemonteerd,
maar ze hebben last gehad van het onweer. Ik bevestig
dat de bliksem op een kilometer afstand in een huis is
ingeslagen.
Terwijl ik het terrein verlaat, stappen Puclcey en
zijn vrouw uit hun auto. We maken een praatje. Hij
vertelt over de regionale pers, die suggereert dat dit
beeld hem de das zou om doen. Financieel althans.
Heb je daar iets over gehoord, wil hij weten. Ik ont
ken. Het is nu eenmaal zo dat de pers gebruikmaakt
van twee kapstokken bij de berichtgeving over het
beeld, merk ik op. Het mannelijk naakt (SGP-stand-
punt) en het lange wachten inclusief kostenfactor. Hij
knikt berustend.
Ik heb natuurlijk geen elf jaar aan dit beeld
gewerkt, zegt hij. Ik schat dat we er in totaal drie en
een half jaar mee bezig geweest zijn. In Italië en in
Amsterdam. Dan vraagt hij wat voor stuk ik wil schrij
ven. Ik leg hem uit dat ik geen kunstcriticus ben en
geen journalist, maar een stukjesschrijver die geïnte
resseerd is in de achtergrond van beeld en maker. Hij
knikt en we maken een afspraak om elkaar te treffen.
Vervolgens deelt mevrouw Puclcey appels uit.
Twee dagen later. Ik kom voor een definitieve afspraak
betreffende het interview. Ik zie dat het beeld er weer
in volle glorie staat. Een van de Italianen last een
bovennaad. Puckey is niet te zien. Ik bel hem mobiel
en zijn vrouw laat weten dat het gesprek niet vrijdag
maar zaterdag plaats moet vinden.
Op de bewuste zaterdag verschuift de afspraak
opnieuw. Niets is immers zeker bij dit project. De
omstandigheden wijzigen zich voortdurend, maar op
maandagochtend zit ik tegenover de beeldhouwer in
de kantine van het stadskantoor. Ik denk een halfuur
nodig te hebben, maar we praten ruim vijf kwartier.
We zijn aan elkaar gewaagd. Ik heb moeite met mijn
vragen en hij met zijn antwoorden. Mijn probleem
is mijn relatieve onwetendheid op het gebied van de
beeldende kunst. Het zijne, hoe hij zijn grote kennis
en ervaring in goed Nederlands over moet brengen.
Maar het gesprek verloopt geanimeerd. Als Puckey
de oorspronkelijke schets van Andreas Vesalius op
het scherm van zijn laptop toont, moet ik plotseling
denken aan de foto van Robert Capa (alias André
Friedmann) met vallende, stervende soldaat uit de
Spaanse Burgeroorlog.
Het beeld moet vandaag af, benadrukt Puckey
na afloop van het gesprek. De gaten, benodigd voor
verankering tijdens het transport zijn gedicht, evenals
de naden tussen de onderdelen, constateer ik. Alleen
het brons moet nog gepatineerd worden, waardoor het
een groene kleur krijgt. Vervolgens wordt het beeld
met zeildoek ingepakt, zodat het op vijf september
onthuld kan worden.
Als ik tegen de avond in gezelschap van fotograaf
Chris Platteeuw opnieuw op de set kom, geselt de
regen ongenadig. Thom Puckey schuilt samen met
zijn vrouw in de auto. Hij ziet er vermoeid uit. Toch
heeft hij de tegenwoordigheid van geest om zijn
regenjas vanwege de foto uit te trekken. Zijn groene
legerjas oogt beter. De Italianen drentelen intussen
ongeduldig heen en weer. Ze willen naar Schiphol. Ze
willen naar huis, naar de zon.
Puckey geeft me na afloop van het poseren afwe
zig een hand. Hij kijkt alsof hij ergens nog een paar
losse eindjes van het project vermoedt.
45 Zeeuws Tijdschrift 2007 5-6