de familie was toen in Middelburg. Toch zag zij Paul
omstreeks die tijd nog op het strand in Domburg, hij
'stond afgezonderd van alle anderen aan het einde
van de zonnige vlakte, en tuurde haast peinzend in
zee'. Op zulke momenten wachtte zij met knikken
tot hij 'aansloeg', soms gebeurde geen van beide en
vroeg Maria zich af of zij misschien onaardig was
geweest en hij daarom niet groette. Zij wist dat hij
tijdens de kerstvakantie naar Zeeland zou komen en
hoopte flauwtjes dat zij gevraagd zou worden voor het
bal van de Commissaris, dat op de verjaardag van de
koningin - 31 augustus - had moeten plaatshebben,
maar tot de winter was uitgesteld 'om die ongeluk
kige geschiedenis op Lombok, waar jonge mannen
gevallen zijn, hunne laatste gedachte wijdende aan
hunne blonde weduwen, die, juist uit het bruidsge
waad in het rouwkleed zullen wezen, in het hart een
versche wond, aan de borst een eerste kindje!'. (I11 de
nacht van 25 op 26 augustus 1894 had een verras
singsaanval van Balinese troepen op een KNIL-kamp
bij Mataram op het eiland Lombok dat door de KNIL
onder Nederlands gezag moest worden gebracht, aan
weerszijden voor vele doden en gewonden gezorgd.
In Nederland sprak men al gauw van 'het verraad van
Lombok'.)
Half september verruilden de Van der Swalmes
het buitenleven weer voor de stad en op 18 september
brachten Maria's ouders haar naar Brussel. Daarvóór
had zij aan haar dagboek toevertrouwd: 'Soms verlang
ik vreeselijk mijn hart eens uit te storten voor Juffie.
Zij, die zelf ongelukkig in hare liefde is geweest,
zou mij waarschijnlijk kunnen begrijpen en raden.
Wij zijn nu niet meesteres en leerling meer.' En iets
verderop: 'Treffend is de hartelijkheid die mij tegen
mijn vertrek wordt geschonken. Papa én Mama zien
er, geloof ik, erg tegen op, en Ma komt dikwijls mijne
kamer binnen, maar meestal word ik kribbelig, omdat
zij mij veel in mijne dichtstudiën overvalt, en niets
bijzonders heeft te vertellen.'
Brussel
Het kostschooljaar bracht Maria naast meer sociale
vaardigheden de verwarring die gepaard kan gaan met
ontluikende seksuele gevoelens. Een 'gloeiend walge
lijke hartstocht' voor de jonge knappe Engelse leraar
Mr. Archibald was haar ziel binnengeslopen en soms
ontwaakte er in haar 'iets zachts' voor de danslerares,
Madame Bassonpierre. Samen met haar aanvankelijke
weerzin - 'ik had de piano op haar kunnen gooien,
ik kon haar niet zien' - maar later uit een soort
medelijden ontstane liefde en zelfs hartstocht voor de
pianolerares Mile Blanchard, zette dat alles haar aan
het denken. Ze voelde 'dat zelfs voor vrouwen mijne
toegenegenheid niet meer zonder onreinheid is' en
was bijzonder opgelucht toen al die gevoelens ver
vaagden en plaatsmaakten voor haar 'reine liefde' voor
Paul. Hoewel die liefde nog versterkt werd door Viens
mededeling dat Paul Mies Drabbe allang niet meer
liefhad, dwaalde Maria's genegenheid in Brussel nog
één keer af.
Ernile Sycogne, de leraar Frans - reeds grijzend en
met ogen vol van een gloedvol, mogelijk door ziekte
aangewakkerd vuur - prees niet alleen haar werk
maar leek, aldus Vien, ook zijn ogen niet van haar te
kunnen afhouden. 'Ziet hij mij aan, omdat hij iets in
mij vindjt], wat de anderen niet hebben, naml. heusch
iets van aanleg om te schrijven?' vroeg Maria zich af,
'of is het iets van verliefdheid, die begint?' Natuurlijk
was zij gevleid, en al gauw veranderde het onbehaag
lijke gevoel dat de leraar haar aanvankelijk gaf in
genegenheid. Bovendien bleek Sophie van Slee, die zij
tijdens de kerstvakantie bezocht, Sycogne op een soi-
rée te hebben ontmoet. Het bal van de Commissaris
had op 3 januari plaats, Paul kwam er niet voor over.
De vakantie had nog meer verrassingen in petto.
Nadat de ouders van Vien enkele pennenvruchten van
Maria hadden gelezen, kon Maria op 13 januari 1895
aan haar dagboek toevertrouwen:
Zij zeggen dat ik talent heb, maar ik wil het nog
niet gelooven! Mevr: heeft er eerst met Mama
over willen spreken, om te zeggen dat Mama
mij niet dwarsboomen moet, want dat het mis
schien mijne roeping is te schrijven, maar op
verzoek van Vien heeft Mevr: dit niet gedaan. Zij
zegt dat ik veel moet lezen en veel zien moet van
de wereld, wat ik zelf ook vind en nu wil ik ook
beginnen met aandachtig te lezen van bekende
schrijvers en mijne oogen goed open te zetten
in het poëtische Brussel, dat mij zeer aantrekt.
Er bestaat een plan, dat Mevr: Clercq eenige van
mijne stukjes zal opsturen aan Marie Boddaert,
de eenige dichteres die zij persoonlijk kent. Maar
ilc moet er nog eens met Vien over spreken wat ik
doen zal. Vraag ik thuis om verlof dan weet ik dat
ik het niet doen mag zonder scenes met Papa (wij
18 Zeeuws Tijdschrift 2008 1-2