kwam, schoof zij prompt weg alsof wij magneetpolen waren die elkaar afstootten. Gewoonlijk meldde ik mij niet met lustgevoelens bij de vrouw van een vriend of collega, zeker niet als een flirt zelfs geen glimlachje terugkreeg. Zij toonde ook in dit opzicht al jong haar eigen karakter: terwijl haar man promiscue als een hoer was, was zij als een non aan één liefde toegewijd. In de troep hedonisten kende iedereen het Zeeuwse meisje vanaf het begin als de zuivere Stella Maris. De dichter kon nu elk moment thuiskomen en we dronken nog een lcop thee. Zij was absurd mooi, lachte vaak, en ging steeds ver van me aan de andere leant van de lage tafel zitten. We babbelden over reizen en elke keer als zij lachte, strekte zich vanzelf mijn ruggengraat. De telefoon rinkelde ook nu ongelegen: mijn hekel aan dat apparaat voor inkomende gesprek ken werd weer eens versterkt. Terwijl zij hoorde dat de dichter die avond pas zeer laat zou thuiskomen, leek zij enigszins te krimpen en een sluier van vlok ken doorzichtige vermoeidheid spreidde zich over haar uit. Het was al kort na middernacht. Voor mijn fatsoen moest ik wel vertrekken, want al was ik - zoals gezegd - niet altijd braaf, tegenover haar wilde ik beslist mijn fatsoen bewaren. Tijdens de wandeling door de zomernacht van de tuinwijk naar de binnenstad zag ik in mijn geestes oog voortdurend haar lichaam samenballen bij het bericht dat hij opnieuw liever ergens anders de nacht doorbracht dan bij haar. Mijn gevoelens jegens de Zeeuwse dichter raakten tijdens die wandeling verhit tot het was of ik met twee handen een gloeiende, von kende toorts droeg. En de volgende dag belde ik hem op. Zij nam de telefoon aan. De dichter was nog niet thuis. Zij herinnerde aan de vorige avond en ik voelde mijn kern tintelen terwijl haar honingstem in mijn oor lachte dat mijn bezoek altijd welkom was. Een uur of zo later spraken mijn collega-vriend en ik elkaar per telefoon en ook hij vroeg me vlug te komen vertel len over de reizen. Dus een paar dagen na het eerste bezoek liep ik weer tussen de identieke flatgebouwen en de iden tieke boompjes, verdwaalde nog een keer, en nam de juiste lift naar zeven hoog. Zij stond lachend in de deuropening, hij was niet thuis, het kind logeerde bij een vriendje, wij genoten van elkaar op ruime afstand. Nadat we schimmen waren voor elkaar in Vlissingen, zagen we elkaar nooit in Zeeland, maar gelukkig ben ik wel op die warme zomermiddag met haar aan de zee geweest. Licht gebronsd, in een decent blauw badpak, stond ze op de schuimende golfjes van de uitlopende branding terwijl ik dicht bij haar voeten plat op mijn rug in het zand lag en langs haar lenige lichaam omhoog keek - zij tuurde naar de horizon. Terug in haar woning kookten we samen een Italiaanse saus bij de pasta. En die avond zat ze met haar Afroditehoofd op mijn schouder terwijl ik ook een of andere God was. We ontmoetten elkaar nu 0111 de drie of vier dagen, een enkele keer als zij met het kind in de stad of op het strand was, meestal bij haar thuis als het kind al sliep. Over hooguit een maand zou ik uit de stad vertrekken voor een langdurig verblijf in de Verenigde Staten. Onder de druk van het snel naderende afscheid begonnen we de laatste periode vol ervaringen te persen. Onze vriendschap had mis schien voorgoed zonder de intiemste omhelzingen kunnen blijven, als niet die vreselijke drang of demon mij had beheerst om de Zeeuwse dichter eens te laten proeven van wat hij het Zeeuwse meisje zo vaak door de strot had geduwd. Wekenlang maakte ik haar het hof voordat zij opeens naast me kwam zitten en me een lange kus gaf. Weer een week of zo later lagen wij - eindelijk - half gekleed hijgend elkaar te omklemmen. Om haar overvloedige ziel en vlees te omhelzen was een geweldig feest. Tegelijk zoemde in mijn kern voortdu rend het besef dat het genot eerst volmaakt zou zijn als - kort gezegd - de Zeeuwse dichter nu zou bin nenkomen. Ik had haar omhelsd natuurlijk omdat zij onweer staanbaar aantrekkelijk was - en om haar man te pesten. Ik mocht met haar beleven waarvan negen van de tien mannen die haar zagen dagdroomden, tegelijk was ilc ervan bezeten om hem iets terug te geven van wat hij haar zo vaak had uitgedeeld. De halve nacht vervloog met liefkozen. Maar hij kwam niet thuis. Die nazomer was de nacht nog zo warm dat we een paar uur zonder lakens sliepen. Maar hij kwam niet thuis. Tijdens zonsopkomst wandelde ilc jubelend door de lege lanen en straten die al snel vol fietsers en mensen in trams en auto's raakten. Haar ster lokte mij elke paar dagen naar de rij flatgebouwen in het onnatuurlijke parklandschap. De 25 Zeeuws Tijdschrift 2008 i i-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 27