laatste zwoele avond van het seizoen op de rand van
het balkon zeven hoog boven het zwarte water en de
zwarte boompjes was het alsof we inderdaad op vier
vleugels vlogen en in één lichaam in glijvlucht zweef
den. Ik heb toen begrepen dat het Zeeuwse meisje,
voordat zij uit de zee was geboren, een van de vrou
wen van Neptunus moet zijn geweest. Onze omstren
geling was een langdurige zwemtocht door een rivier
vol stroomversnellingen, maar in mijn diepste kern
zoemde voortdurend de zekerheid dat mijn plezier
eerst volmaakt zou zijn - nogmaals - als hij zou bin
nenkomen.
Natuurlijk is de wereld naar haar aard niet recht
vaardig. Iedereen weet: de een zijn ramp is de ander
zijn mazzel. Tot voor kort beschouwde ik het als een
van mijn heerlijkste levensmomenten dat hij toen
inderdaad een keer zijn slaapkamer binnenkwam ter
wijl zij haar romige dijen beweeglijk rond mijn lende
nen en haar sterke armen strak rond mijn schouders
klemden. Bezeten van onze bezigheden beseften we
pas dat hij binnen stond toen hij brulde:
'Godverdomme!'
Hij stond in de deuropening, wij konden hem
beiden goed zien. Het was inmiddels herfst, hij had
zijn korte jas nog aan, zijn rode sjaal in de hand.
Geschokt en vertwijfeld bekeek hij ons alsof hij een
monster met twee hoofden en acht ledematen zag.
Hoe zij keek, weet ik niet: ik had alleen aandacht voor
hem. Wij lagen stil, tepels tegen tepels, haar adem op
mijn lippen. Het vertrokken gezicht achter de donker
getinte bril leek bevroren, de spieren verstijfd tot een
masker van ontzetting. Het was met een vreugde op
een oerniveau, als een wezen tussen mens en dier,
besef ik nu, dat ik die ontsteltenis waarnam.
Bruusk draaide hij zich om en stapte de kamer uit
met een knal. Zij blies haar honingstem langs mijn
wang:
'Lie-ief! Lie-ief!'
Hij stond weer in de deuropening, blafte:
'Wat!?'
Zoet zei zij
'Vergeet niet je sjaal mee te nemen. Het is guur
buiten!'
Hij riep weer met volle kracht:
'Godverdomme!'
Hij greep de sjaal en liet de deur dubbel zo hard
knallen als zojuist.
Wij lagen in eikaars armen te huiveren en met
haar hele lichaam kneep zij in onze piek van plezier
in hetzelfde ritme als waarin onze harten klopten.
Onze genietingen vermenigvuldigden zich moeiteloos
tot astronomische waarden zodat onze energieën zich
stil tot voorbij de achterste sterren verspreidden. We
maakten geen beweging, geen geluid, tot de buiten
deur dichtknalde. Prompt kuste ze me zo gulzig alsof
ze me wilde herinneren dat in haar geboortestreek
het haringkaken is uitgevonden. Het rijpe Zeeuwse
meisje droeg die nacht een verbazingwekkende ver
scheidenheid aan vissen in haar schoot.
Mogelijk namen we die gedenkwaardige nacht
afscheid, misschien zijn we nog één middag in de
halflege flat samen geweest. Ja, nog één middag...!
Zoals allang aangekondigd vertrok ik opnieuw uit
Amsterdam. Uit het buitenland stuurde ik haar soms
een ansichtkaart of een briefje, maar er kwam nooit
antwoord. Zo hield het op.
Na jaren terug in Nederland was er ook geen
aanleiding naar haar op zoek te gaan. Wel vroeg ik
natuurlijk de eerste gezamenlijke vriendin die ik
ontmoette meteen naar haar wedervaren. Zij vertelde
in enkele woorden over haar bittere lot, de wereld is
onrechtvaardig, haar lot behoort tot de bitterste ram
pen die mensen kunnen treffen: in verwarde toestand
was zij opgenomen en zo onontwarbaar in de greep
van hulpverleners en waanbeelden geraakt dat zij ten
slotte opgesloten in een cel zichzelf had bevrijd.
'God beware haar ziel!' riep mijn nieuwe vriend.
'Haar levenseinde gaf voorgoed een verdrietige
glans aan alle herinneringen aan haar. En het antwoord
op je vraag is: ik was er destijds van overtuigd - ver
moedelijk net als alle betrokkenen - dat haar onder
gang niet aan mij was te wijten. Natuurlijk niet! Wij
hadden elkaar juist blijer en zelfstandiger gemaakt.'
Mijn nieuwe vriend boog zich met de wijnfles
naar me over en schonk mijn glas bij.
Ik zat uitgepraat in gedachten verzonken. -
'Vergeet niet je sjaal mee te nemen. Het is guur
buiten!' - Deze solide herinneringen behoorden door
de jaren heen tot mijn vrolijkste levensmomenten.
Nu luisterend naar mijn ontboezemingen door zijn
oren en met de grotere afstand tot de eigen jeugd viel
er een ander licht op de vaststaande feiten. - 'Onze
gelijke hartenklop...' - Wanneer heeft zij zelfs van
hem afscheid genomen?
26 Zeeuws Tijdschrift 2008 u-2