AAN FILLIS
'k Mogt weêr in dezen avondstond,
Op uwen zagten rozemond,
Wellust van mijn leven!
Met ted're kuschjes Ideeven.
Naauw was de zilverblanke maan,
Aan 's hemels transen opgegaan.
Toen mij de reinste weelde,
Bij u, mijn Fillis, streelde.
Wij smaakten 't allerzoetste zoet.
De Liefde deedt ons 't jeugdig bloed
Met grooter snelheid vloeien,
En in onze aders gloeien.
't Verhitte bloed gaf uw gelaat
Een blos als van den dageraad,
En schonk uw kwijnende oogen
Een goddelijk vermogen.
Gij sloegt uwe armen om mij heên,
En ik omvatte uwe schoone leên,
Dus, in elkaar gestrengeld,
Werd ons de ziel verengeld.
Geef, gulle Liefde, geef mij vaak,
Dat ilc het zoet dier vreugde smaak'!
Liet zoet, dat gij kunt geven,
Is 't voedsel van mijn leven.
Vergeeten! - fa! dat was het woord!
Hoe klopt mijn angstig hart!
Zeg Fillis, is mijn droefheid dan,
Voor u, zoo groot een vreugd? -
Vergeeten zoo ik u vergeet,
Vergeet mijn hart zichzelf!
Neen! zoo ge u mij ontrukken wilt.
Ontruk mij dan het hart!
'k Ging eenzaam in het olmenbosch,
Daar zong de Nachtegaal.
Hij zong. - Maar! welk een droevig lied!
Gewis een treurgezang.
Zeg Zanger, riep ik, wil uw Gaê
Dat gij haar ook vergeet?
Of zingt gij, met mijn leed begaan,
Voor mij een droevig lied?
Vergeeten neen! wanneer het graf
Mijn koud gebeent besluit,
Dan draagt mijn ziel, in ruimer lugt,
Nog uw bevallig beeld. -
Vergeeten ach! hoe grieft dat woord
Mijn tederminnend hart!
Neen! eer ik u vergeeten zou
Moest ik vernietigd zijn.
mond, zeggen mijne vrienden, die gemaakt is om te
kusschen. Kunt gij u mijn mond nog wel voorstellen,
Fransje?'
In dit miniatuurportret ballen alle eigenschap
pen van de dichter zich samen. Wie hem wil kennen,
hoeft alleen maar naar het in een medaillon gevatte
miniatuur te kijken. Ook de archivaris in Bellamy
komt bovendrijven als hij Fransje een beetje overbo
dig influistert: 'Draagt er alle mogelijke zorg voor;
bewaar het voor stof; zet het op geen vogtige plaats en
geef het noit uit uw handen.' Fransje zal dit portret
later het best gelijkende portret van haar vriend noe
men.
'Koptje'
In zijn brieven komen we nog andere portretten van
Bellamy op het spoor. Voor zijn in 1785 te verschijnen
Gezangen hoort ook een portret van de aanstormende
dichter op de titelpagina. De bekende tekenaar en
graveur Reinier Vinkeles voldeed aan de maatstaven
van een kritische Bellamy. Aan zijn Amsterdamse uit
gever en vriend Anton Mens schrijft hij: 'Hebt gij het
koptje van Vinkeles gezien? Hij heeft het zeer goed
veranderd! Er zijn nog wel aanmerkingen, doch het
veranderen geduurig zou het bederven. Dus het moet
zo blijven. Maak mijn complimenten aan Vinkeles als
gij hem ziet.'
Eerder was hij door de schilder C. van Cuylenburg
geschilderd. Over het resultaat was Bellamy niet gelijk
tevreden. In een brief aan Fransje schrijft hij: 'Ik heb
in het portrait een zekere trek, die ik niet altijd heb. Ik
zie zoo wat onvergenoegd, niet zeer vriendelijk. Een
mijner vrienden zei, zodra hij het afbeeldzel zag: 'het
is B.! maar het is B. met een gezigt of hij brieven uit
Zeeland gewagt, en niet gekregen had en dat was zeer
wel geraden. Dat zitten verveelde mij gruwelijk. Nu
40 Zeeuws Tijdschrift 2008 i 1-2