zijn, dat wil zeggen bedekt, gefilterd, geen dreigend
doorbreken van een zonnetje en weinig wind om dat
zo te houden. Het is zo'n tijd die komt en gaat en dat
meestal zonder duidelijke redenen.
Langs de Schelde lopen is plezierig, maar er is
verschil of men er alleen loopt of met z'n tweeën, met
z'n tweeën durft men meer te zien, dan is het water
wel groen maar naar onder toe steeds zwarter, en dat
het daar bij dat zwarte ook diep is, is te horen aan de
trage klap van het water tegen het basalt.
Nergens is de zee zozeer zee als aan de Schelde,
zij is daar zout, zilt, monsters rollen zich langzaam
om onder het oppervlak zodat het water heel flauw
maar heel griezelig deint. Soms doemt een witgeel
kadaver met tegenzin op en zakt dan dreigend weer
weg, boven de Schelde is de hemel verwaterd zoals
dat moet, veel hemels licht wordt bewaard aan het
oppervlak. Dat is zo met z'n tweeën, maar dan alleen
als je er niet over spreekt. In dit opzicht was oom Izak
slecht gezelschap want pratend gezelschap, daarbij
was hij een aansteller, echt een poëet van de vloedlijn.
Zo vertelde hij me, in verband met het huis op zand
gebouwd waar in de bijbel sprake van is, dat in ieder
huis een metselaar is gemetseld en steeds op een ver
schillende plaats. Hij gaat er levend in en is na onge
veer een week dood. "Nee toch oom!" riep ik met een
kreetje en een hand geschrokken voor de mond, want
ik hield van hem en het was werkelijk geen slechte
man. Of hij zei: "Misschien hebben we geluk en
verdrinkt er een kind, zodat we het kunnen redden,"
en geloof me, op zo iets is geen zinnig antwoord te
bedenken en het is erg knap van mij daar toch nog
wat op te hebben gevonden.
Ik vertelde hem (wat geheel fout was) dat het
zwart in de diepte doodgriezelig was, om daar als
kind in af te dalen. Alsof hem nu juist dat op een idee
bracht (wat ik niet geloof) vertelde hij dat je bij zwem
mende kinderen kon zien dat ze van marmer waren
gemaakt waarin rozenblaadjes waren verwerkt, en
dat het maar goed was dat ze nog broekjes droegen
omdat ze anders te mooi zouden zijn voor de ouders.
En ook zei hij een keer dat de maan een witte vrouw
was en de zon een wraaklustige vlam.' (Jongensboek
pp. 20-21)
De woestijn
Brakman noemde zijn in 1989 verschenen roman Pop
op de bank een autobiografie, maar met enig voorbe
houd, want hij stond niet in voor de betrouwbaarheid
van zijn herinneringen:
'Ik ben een onbedaarlijk herinneraar en alleen in
staat iets mee te maken door het mij te herinneren,
erger nog, ik herinner mij al, terwijl ik nog bezig ben
iets mee te maken. De werkelijkheid zou mij ont
snappen als dat niet zo was en mij doen verzinken
in ijle waanzin. Onophoudelijk is het toen bezig
zich met het nu te vervlechten en niemand heeft dat
geheel in de hand. Er zijn in het innerlijk lokroepen,
wenkende gestalten, sprekende voorwerpen, flitsen en
fluisteringen, maar wie denkt zijn dierbaarheden en
kwetsuren veilig in de knip te hebben ziet ze verschie
ten als goedkope tapijten in de zon. Ook in het verge
ten ligt geen rust voor de rechtvaardige; sinds Proust
weten we dat het tegenwoordige ons via het verleden
wordt aangereikt, en omgekeerd is geen herinnering
gevrijwaard tegen zijn eigen toekomst.' Pop op de
bank, pp. 10-11)
In de hier volgende passage zijn dan ook makke
lijk elementen aan te wijzen die uit het oogpunt van
de lezer en vooral van de biograaf onwaarschijnlijk
zijn, maar ze vergroten het leesplezier en maken de
feiten aanschouwelijker.
'Mijn vader was afkomstig uit een geslacht dat
in de vijftiende of zestiende eeuw uit Gent naar
Walcheren kwam, of dat zich van elders in Gent ves
tigde en welks nakomelingen pas naar Axel afzakten,
vermoedelijk omdat ze hadden vernomen dat de zo
weelderige tante Wantje daar woonde. Het moet een
handelaar in vette waren zijn geweest, ik denk in
reuzel, slechte ham met veel rand en rookworst. De
worstlijn heb ik nog meegemaakt in mijn grootvader
van moederszijde, die er heel wat naar binnen heeft
geklakkerd en ook stukken in zijn zak stopte voor
onderweg. Maar mijn vader was een bakkersknecht,
een heel wat beter beroep, waar men iets van kan
leren begrijpen als men de woorden edel terruw, gra
nen en desem langzaam en bedachtzaam uitspreekt.
De bakkerij was van mijn grootvader van vaders
kant en ik heb het receptenboekje nog gezien dat daar
46 Zeeuws Tijdschrift 2008 1-2