- ming. Ik ergerde mij over het ontbreken van een lift en hoorde reizigers, die met valiezen achter ons aan- klommen, zich beklagen dat zij nergens een witkiel hadden kunnen vinden. - We doen het beste ons daarnaar te richten, zei Tina halfluid. Zij wees op een stel zwarte broekspijpen voor ons, dat gelijkmatig steeg, terwijl de rest der gestalte door de lage zoldering aan ons oog werd onttrokken. Enkele dichtgestoven raampjes lieten slechts het don kerste grondsop van het daglicht doorzijgen, en vaak moesten wij met de schoenpunten tasten naar een volgende trede. - Nu is de gids niet meer te zien, fluisterde Tina. Het bleek echter dat wij hier geen geleide nodig had den. Boven in het gebouw gekomen stonden wij in een zaaltje met een keienvloer in de vorm van een ronde schijf, doorbroken door drie kleine zwartglazen dommen en een opstaand scheef gat, pikzwart, waar uit een machinaal steunen klonk. Een dame, die ons had ingehaald, liep naar een deur en wij volgden. Daar troffen wij dan de verbeide lift, een fraaie plaat van geverfd ijzer precies waterpas met en gevoegd in de bodem van het nieuwe zaaltje. Deze beide ruimten werden weliswaar druilerig, doch niet temin behoorlijk door de dag beschenen. Ik tipte even met de schoenzool aan de plaat die dadelijk geluidloos en snel wegzonk. Ik kon er intussen nog opspringen en ving Tina, mij nagesprongen, in mijn armen. Beneden vond ik de gestalte die ons was voorge gaan, want zonder aarzeling kon ik haar herkennen aan de zwarte broekspijpen. Het bleek de stationschef, een lange tengere man in onberispelijke uniform, en met een indrukwekkende, maar bij nader bezien iet wat tegenstrijdige pet in rood en goud, mengeling dei- symbolen voor arbeid en kapitaal. Ik had in het liftzaaltje gelegenheid gekregen op mijn horloge te kijken en vastgesteld dat wij nog slechts twee minuten tot onze beschikking hadden. Tina vroeg dan ook haastig aan de chef naar de trein voor Goes. De chef doorbladerde snel en gedienstig het spoorboekje en - wat op deze plek stellig nodig was - lichtte zich tegelijk voor de cijfers bij door het lichtgevend vermogen van zijn brilleglasranden. Zijn montuur was fraai uit parelmoer gesneden. Terwijl Tina zich met de chef onderhield nam ik mijn omgeving op. Ik had nog nooit het station van Middelburg gezien. Het beviel mij. Een rij ijze ren overkappingen zonder ruiten rustte op sierlijk gewelfde stalen bruggen. Hier en daar stond een kegel sneeuwwit kunstlicht op van een perron naar een onzichtbare lichtbron in de nok van een koepel. Tussen deze kegels heerste een diepe schemering en in zulk een schemering stonden ook wij met ons drieën. Ik zag geheel in de verte de dame die ons op de trap had ingehaald een kegel doorschrijden. Ik zag haar op de rug en, hoe groot de afstand ook was, 51 Zeeuws Tijdschrift 2008 1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 53