de machtige alt klonk indrukwekkend tot hier door. En ik zag, verder weg nog en meer naar links, in een zeer felle kegel en als het ware daaruit geboren tot kompakte stukken zwart licht, een troepje minia tuurreizigers, dicht bijeen, onbeweeglijk. Onder dit alles door bleef ik mij voortdurend bewust van het snel opgloeien en weer uitdoven der brilleglasranden naast mij, knipperlichten aan een onbewaakte over weg. Er klonk een stoot van de machtige sirene in de stationsnolc. Tegelijk dook naast de chef een stoker op in blauw werkpak, gelaat en handen onkenbaar door steenkoolstof en olie. De arm van de chef ging schuins omhoog met vijf aaneengesloten groen lichtende vingers gelijk een enkele enorme smaragd. Op dat ogenblik beving ons beiden een paniek, welbekend aan de reiziger die liever zijn leven waagt dan een korte tijd geduld te oefenen tot het vertrek van de volgende trein. Tina en ik renden schouder aan schouder over het perron, de ganse lengte langs van het stationsgebouw aan de binnenzijde, onder strakke witte zonnen en door kosmisch duister. Toen wij de hoek omstoven en zich nieuwe gepla veide banen, beschenen als de vroegere, voor onze ogen ontvouwden, rechtuit en aan weerskanten, leek het perron mij onder de voeten reeds onzeker te wor den. Maar de eerste portierkruk grijpend en met de vrije hand Tina om het middel vattend wist ik haar veilig in het inwendige te doen belanden en hees ver volgens mijzelf tot haar op. Ik stond door het venster te kijken hoe de perrons terzijde wegrolden, en ten slotte, in de helderheid van de dag, ook het stations gebouw van mij af en uit het gezicht gleed. Ik keerde mij om. Tina was verdwenen. Tussen Middelburg en Goes Is het soms dat, wanneer men de leeftijd der over denking heeft bereikt en zich bewust is van het ontastbare der toekomst, men tevens een tegenwicht vindt in het tastbaar verleden? Of is het eenvoudig dat in het grootboek van de gewetensschuld tegelijk en werktuiglijk met de zich opstapelende moratore rente op rente een kreditering wordt geopend van gemoeds rust met de compensatore interessen van luchthartig heid? Over Tina maakte ik mij niet bezorgd. Ik moest haar ergens vinden. Ze was mij hier voorgegaan van laag naar hoog, en op dat moment van uiterste tijd nood kon ik omtrent niets zo zeker zijn als omtrent de steun van haar leest door mijn arm. In blijmoedige stemming keek ik door de ruiten links en rechts en nam de altijd belangwekkende gevarieerdheid in beweging van het omringende waar. De objekten aan de baan gehecht vloden met onder ling èn aan de baan eenparige snelheid van mij weg. De verst gelegene stonden gelijk ikzelf stil. Tussen deze uitersten was een wedloop gaande, welke door de meest nabije dermate gemakkelijk werd gewonnen dat die verder weg zich in tegengestelde richting sche nen voort te bewegen, totdat het oog door het grijpen van een nog verder houvast zich zijn dwaling bewust werd. Na dit even te hebben aangezien vestigde ik mijn aandacht op de baan zelf, en waardeerde het uit nemend in elkaar gevoegd zijn van de planken vloer in glimmend bruin, even en glad als de vloer van een balzaal en die tevens onder mij werd weggetrokken met de strakheid van een beddelaken onder een zieke. Mij opnieuw omwendend ving ik aan met mijn onderzoek. Het eerste vertrek viel tegen. Hier was - ik ontwaarde het met een enkele oogopslag - alles ver valst: namaak-oud-Hollands meubilair, grof aardewerk met de oppervlakkige allure van porselein, goudleren behang van opgedikt papier, een kristallen lcroon uit gegoten glas. Het vaag onaangename dat deze kamer in mij wekte werd verhoogd door een blik op de zuid kant van het Sloe met zijn mistroostige wereld van pollen en watergeulen. Het hemellicht begon af te sterven, maar bescheen nog een rij parelmoerwolken die op grote hoogte stilstonden, en daarnaar te zien was voor mij een weldaad, zij het kortstondig. Het volgend vertrek bleek de muziekzaal. Deze viel minder op door een lconcertorgel dan wel doordat zij met akoestische volkomenheid was gekomponeerd om een centrum. Daar stond de niet meer jonge vrouw in zwart gala. Er moest veel zijn gebeurd. De stem, die indrukwekkend onder de overkappingen van Middelburg geklonken had, was verstomd. Boven de machtige, maar lege windkast der borstkas was 52 Zeeuws Tijdschrift 2008 i-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 54