Jan Just Witkam Ik ben niet in Zeeland geboren en ik heb er nooit gewoond. Maar misschien kan men ook Zeeuw zijn uit verkiezing? Of zou er zoiets als Zeeuws bloed zijn? Ik heb nog wel enig recht van spreken als Zeeuw, want mijn vader is geboren in Kloetinge en zijn vader in Goes, en veel familieleden uit de generaties daar voor komen uit die leant van Zuid-Beveland. Zo komt het dat ik thuis altijd veel over Zeeland heb horen praten, maar dan als een land van vroeger, waarvan ik de mensen nauwelijks kende. Maar het moest wel een merkwaardig land zijn, waar vreemde dingen konden gebeuren, zo begreep ik uit de verhalen. Laatst zag ik een fotootje van meer dan honderd jaar oud met daarop een groepje van zes meisjes die allemaal mijn achternaam droegen. Ze waren zonder uitzondering gekleed in Zeeuwse klederdracht. Ik betrapte mij erop dat ik geschokt was, want klederdracht associeerde ik met Scheveningse of Katwijkse vissersvrouwen, niet met familie. Ook de verhalen over de twisten tussen roomsen en protestanten, die lelijke beeldenstormers, werden mij met de paplepel ingegoten, zonder dat ik aanvankelijk besefte dat dat de echo was van de jon gensruzies uit mijn vaders jeugd in Goes. Mijn grootvader in Goes heb ik maar één keer gezien, toen ik vijf jaar oud was, in zijn enorme huis met diepe achtertuin aan de Kloetingseweg. Ik heb alleen een herinnering aan hem als een oude man die je moest ontzien - vooral geen herrie maken, want daar kon grootvader niet tegen. Dat moet in de zomer van 1951 zijn geweest. Mijn grootmoeder was al voor de oorlog overleden. Over geen van beide grootouders werd trouwens thuis veel gesproken. Het huishouden bij grootvader werd beredderd door een Zeeuwse moeke, juffrouw Molenaar, van wie grote hartelijk heid uitging. In datzelfde jaar 1951 leefde in Goes nog een broer van mijn vader, een dwerg, die ik oom Piet moest noemen. Hij woonde, denk ik, gewoon thuis, bij zijn vader. Ik heb een of twee keer met hem in zijn auto, met houten blokken op de pedalen, door Zuid-Beveland rondgereden. Ik was eerst bang voor hem vanwege zijn woeste uiterlijk, maar hij bleek een zachtaardige en goedlachse man te zijn. Geen van deze mensen uit Goes uit mijn herinneringen van 1951 heeft het jaar i960 gehaald. In die zomer van 1951 nam mijn vader mij eens voorop op de fiets en reden we door een geheimzin nig gebied even buiten Goes, de Poel. Er liepen weg getjes die nergens toe leidden, en dat maakte het wel een beetje eng. Ik was bang, toen het donker werd, dat mijn vader zou verdwalen in deze doolhof, en dat we door een wit wief zouden worden gepakt. Toen ik mijn vader op dat risico wees beaamde hij dat zoiets 56 Ze euws Tijdschrift 2008 i 1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2008 | | pagina 58